|

CD-recensie
© Aart van der Wal, september 2017
|
Mozart: Requiem in d, KV 626 (Süssmayr-versie)
Simone Kermes (sopraan), Stéphanie Houtzeel (alt), Markus Brutscher (tenor), Arnaud Richard (bas), The New Siberian Singers, MusicAeterna o.l.v. Teodor Currentzis
Alpha 377 • 47' •
Opname: februari 2010, Opera van Novosibirsk (Rusland)
Purcell: Dido and Aeneas
Simone Kermes (Dido), Deborah York (Belinda), Dimitris Tiliakos (Aeneas), Margarita Mezentseva en Sofia Fomina (Woman), Oleg Ryabets (Sorceress), Yana Mamonova en Elena Kondratova (Witch), Valeria Safonova (Spirit), Alexandre Zverev (Sailor), The New Siberian Singers, MusicAeterna o.l.v. Teodor Currentzis
Alpha 376 • 63' •
Opname: april 2007, Opera van Novosibirsk (Rusland)
Sjostakovitsj: Symfonie nr. 14 op. 135
Julia Korpacheva (sopraan), Peter Migunov (bas), MusicAeterna o.l.v. Teodor Currentzis
Alpha 378 • 53' •
Opname: juli 2009, Opera van Novosibirsk (Rusland)
|
|
|
Over de dirigeerkunst van Teodor Currentzis (1972, Athene) lijken de muziekcritici nogal verdeeld te zijn. De een prijst hem zowat de (muzikale) hemel in, terwijl de ander het het maar niks vindt; met alle denkbare grijstinten die daar dan nog tussen zitten. Ik vond zijn bijdrage aan de beide pianoconcerten van Dmitri Sjostakovitsj (met Alexander Melnikov als de solist) voorwaar niet gek (klik hier voor de recensie). Collega Paul Korenhof was minder overtuigd van Currentzis' Mozart (klik hier), maar waardeerde de dirigent weer wel in Verdi's Macbeth (klik hier). Dat er weinig tot geen eenduidigheid is, is in muziekkringen niet verwonderlijk (wat het wel zou zijn als iedereen het met iedereen volmondig eens zou zijn), maar waar vriend en vijand het misschien wel over eens zullen zijn is het feit dat Currentzis er een duidelijk eigen visie opnahoudt (verder afgezien van de vraag of die voor de een of de ander nu wel of niet hout snijdt).
Een speciaal soort perfectionisme
Duidelijk is ook dat Currentzis een groot liefhebber is van stevige contrasten, vaak ook in samenhang met vlotte, zo niet snelle tempi. Hij presenteert het soort 'drive' dat aanstekelijk kan werken, mits de articulatie daarbij goed op peil blijft, wat doorgaans zo is. Hij zoekt daarbij duidelijk naar een speciaal soort perfectionisme: namelijk dat wat hem past. Currentzis is dus bepaald niet het schoolvoorbeeld van de 'objectiverende' musicus. Dat iedere noot haarscherp wordt uitgelijnd betekent echter nog niet dat de daarbij behorende klank voldoende kan worden ontwikkeld. Harnoncourt heeft over de relatie tussen tempo en klank in zowel zijn boeken als interviews het nodige gezegd, maar het komt er grofweg op neer dat er tussen beide een dusdanige relatie moet zijn dat het een niet ten koste gaat van het ander. Het lijkt zo simpel, maar het kan zo lastig zijn!
 |
Teodor Currentzis |
Wie de partituur erbij neemt merkt al snel Currentzis' eigen 'invulling' daarvan. Maar afgezien van articulatie en tempi kunnen we ook zien (aan de hand van het notenbeeld) en horen dat hij het met bepaalde aanwijzingen van de componist niet altijd even nauw neemt. Zo zijn er crescendi, maar ook tempowisselingen die vroeger worden ingezet (of pas later worden afgebouwd), mezzoforte waar piano staat aangegeven (of omgekeerd) of er is agogische accentuering die uit de eigen hoge hoed wordt getoverd. Niet dat het getuigt van een inconsequente of zo u wilt labiele aanpak, want er zit wel degelijk een idee achter, maar dat wil nog niet zeggen dat dit aan geen redelijke kritiek onderhevig zou zijn. Currentzis kan in muzikaal opzicht zeker conceptueel denken en vervolgens langs die uitgezette lijnen uitwerken, maar wel met wisselend resultaat. Wat overigens niet uitsluit dat men er in positieve zin door wordt overrompeld. Een goed voorbeeld daarvan is deze opname van Mozarts Requiem.
Staatsopera in Siberië
MusicAeterna is een kamerorkest dat in 2004 door Currentzis werd opgericht. Daar in het verre Novosibirsk moet hij al kort na zijn aantreden als artistiek leider van de plaatselijke Staatsopera op zoek zijn gegaan naar een instrumentaal ensemble dat aan zijn (hoge) eisen kon beantwoorden. Het werd MusicAeterna.
Zeven jaar later verruilde Currentzis Novosibirsk voor de Staatsopera van Perm en is MusicAeterna daar nu gevestigd. Dan is er het koor, de 'New Siberian Singers', een kamerkoor dat verbonden is aan de Staatsopera van Novosibirsk. Dat aan de langzaam dooiende Siberische permafrost een geweldig orkest en koor nog eens extra warmte kan afgeven staat, zo blijkt tenminste uit deze opnamen, zo vast als een huis. Interessant is ook dat in Mozarts Requiem en Purcells Dido and Aeneas het orkest gebruikt maakt van een 'authentiek' instrumentarium dat beide uitvoeringen in dit opzicht zeker extra gewicht geeft.
Dat het allemaal van zo ver moest komen laat zich gemakkelijk verklaren: Currentzis voltooide zijn muzikale opleiding in Rusland, kwam in Siberië terecht en besloot daar zijn muziektent op te slaan. Een klein orkest en een dito koor, ongeveer 60 in totaal en evenredig verdeeld. Dat betekent in de praktijk een flexibel instrument dat zeer wendbaar is en zich gemakkelijk laat kneden. Dat moet een kolfje naar zijn hand zijn geweest, want Currentzis moet niets hebben van een diffuse of gladgestreken aanpak. Met klankcosmetisering heeft hij niets op. Zoveel is duidelijk: een orkest en koor van bescheiden afmetingen hebben Currentzis verleid tot een sterke contrastwerking (of omgekeerd: voor zijn specifieke aanpak is een groot bezet ensemble bepaald niet de eerste optie), maar hij ging nog een stap verder door vooral de strijkersklank stevig uit te benen en het vibrato tot een minimum te beperken (wat wil zeggen: alleen als de door Currentzis verlangde expressie dit uitdrukkelijk vereist). Niet dat de balans tussen strijkers en houtblazers daardoor uit de pas loopt, maar wel dat de pregnantie van de houtblazers in Currentzis' visie daardoor meer gewicht in de schaal legt. Zoals Currentzis naar zijn houdblazers omziet, zo placht Otto Klemperer dat ook te doen - zij het met een geheel ander resultaat.
Mozart
Dat Currentzis soms neigt naar een 'over the top' directie (het is soms zelfs een belangrijk bestanddeel van zijn aanpak) blijkt bijvoorbeeld uit Mozarts Requiem, waar in het Dies irae het drama dusdanig grensverleggend gestalte krijgt dat het tot een soort miniopera uitgroeit. Het is daardoor meer Currentzis dan Mozart. In het Rex tremendae wordt er nog een tandje bijgezet en het tempo dusdanig opgevoerd dat bijna-geschreeuw de overhand krijgt. Maar wel met de positieve kanttekening dat het koor, evenals de vier solisten, optimaal presteert. Wat duidelijk ook in het voordeel van deze uitvoering werkt is de integratie van de solisten in het gehele ensemble, waardoor een bijzonder fraaie eenheid ontstaat. Alweer: Currentzis presenteert een goed doordacht concept.
Merkwaardig is wel dat Currentzis heeft gekozen voor de introductie van belletjes op een ongelegen moment, aan het slot van het Lacrymosa (dat overigens niet eindigt in de ons bekende, door Süssmayr gecosmetiseerde versie, maar het in 1962 opgedoken schetsblad met onder meer 16 maten van een ter afsluiting van het Lacrymosa bestemde Amen-fuga - klik hier voor een toelichting op Mozarts Requiem). In het boekje wordt dit overigens met geen jota toegelicht.
Purcell
In Dido and Aeneas overspeelt Currentzis toch wel enigszins zijn hand. Zeker, hij komt met een opvallende interpretatie (het zou eens anders moeten zijn), maar het is te veel 'push-pull' (Harnoncourt hield ook van dat duwen en trekken binnen soms een enkele frase, maar hij wist toch door de bank genomen beter te doseren). De echte ster aan het firmament is Simone Kermes. Haar gekwelde Dido laat een indrukwekkend spoor na, op de voet gevolgd door de solide Deborah York als de dienstmaagd. Een klein puntje van kritiek geldt de Trojaanse Aeneas die door Dimitris Tiliakos wat minder heldhaftig wordt neergezet en soms zelfs wat bleke trekjes vertoont. Koor en orkest zijn weer tiptop.
Sjostakovitsj
In deze vertolking van Sjostakovitsj' Veertiende symfonie domineert de scherpst denkbare dictie door zowel de solisten als het (kamer)orkest (met inbegrip van het toegevoegde slagwerk). Dit is een werk van vertwijfeling en dood, nog versterkt door de keuze voor de oorspronkelijk door Sjostakovitsj gekozen (vertaalde) Russische teksten (vreemd genoeg zijn die niet in het boekje afgedrukt, wel het origineel, met de Franse en Engelse vertaling). Het overkoepelende aura is dat van een niet nader te preciseren maar wel degelijk onmiskenbare authenticiteit in een parcours dat door merg en been gaat. De grote gedrevenheid, het niet verslappende momentum, de orkestrale kleurenrijkdom, maar ook de diep inkervende strijkers en het soms uitgesproken ruwe, maar zeer passende percussieve karakter bepalen in grote lijnen de urgentie ervan. Zelfs Haitinks prachtige lezing met het Concertgebouworkest - en in iets mindere mate die van Vasily Petrenko (Naxos) - verbleekt hierbij enigszins, hoewel daarin sprake is van de oorspronkelijke, dus niet in het Russisch vertaalde dichtregels en zowel Julia Varády (hier wel beter passend in het geheel dan de ietwat 'barokke' Korpacheva bij Currentzis) als Dietrich-Fischer Dieskau, samen met orkest en dirigent, hier absoluut op hun best zijn (terwijl Decca ook nog een belangrijke toegift biedt: Sjostakovitsj' toonzetting van zes Gedichten van Marina Tsvetaeva). Wat Currentzis' vertolking voorts onderstreept is het vooruitstrevende karakter van deze muziek, waardoor deze Veertiende symfonie samen met de Vierde een waardige plaats mag innemen in de canon van de westerse twintigste-eeuwse muziek.
Grenzen opzoeken
Wie met een 'helicopterblik' Currentzis' verschillende interpretaties overziet kan simpelweg concluderen dat hij dankzij zijn uitgelezen gezelschap maar wat graag de grenzen van het 'maakbare' opzoekt, het aanmoedigt tot aanvullende accentuering, de agogiek naar eigen inzichten bijstelt en consistentie uitgerekend zoekt in een strikt individuele aanpak, maar die juist daardoor geen maatgevende kwaliteiten kan bezitten - wat ook verfrissend kan uitpakken. Wat onverlet laat dat hij wel degelijk een framewerk creëert waarbinnen solisten, koor en orkest tot een optimaal samenspel kunnen komen, zowel met als zonder sterk aangezette contrastwerking. Het blijkt een beeld dat Purcells Dido and Aeneas minder goed past.
Tot besluit nog iets over de opnamen: die zijn in een woord subliem en daarmee een staalkaart van wat er vandaag op dit gebied maximaal haalbaar is. Zelfs een kamerorkest past bij lange na niet in een huiskamer, maar de illusie is die van er heel dichtbij te staan, zonder dat de akoestische verhoudingen daardoor worden aangetast. Het is er allemaal, indrukwekkend sonoor, maar ook zo helder als glas.
|
|