Componisten/werken

Gevierd en miskend:

de pianist en componist Dirk Schäfer (1873~1931)

 

© Aart van der Wal, augustus 2023

 

Onlangs wees Wim de Haan, onder meer bekend van zijn onvermoeibare en succesvolle pogingen om de bijzondere levensloop en muzikale erfenis van de Russische pianist Youri Egorov (1954-1988) onder de aandacht van een groter publiek te brengen, mij op de Nederlandse pianist en componist Dirk Schäfer (1873-1931), voor de meeste van mijn generatiegenoten van na de oorlog een onbekende naam. Overigens niet te verwarren met nóg een Dirk Schäfer (1864-1941), bijna tijdgenoot, maar in tegenstelling tot de musicus schilder en tekenaar van onder meer stillevens, portretten (waaronder die van musici!), minder bedeelde Amsterdamse volksbuurten en met als tegenhanger indrukwekkende kerkinterieurs.

Treffend is het gedicht dat de musicus Schäfer aan het einde van zijn leven schreef:

O — alles vergeten!
— door allen vergeten!
O Dood, vergetelheid, weldoener, vriend!
Gij maakt beter!
Gij maakt zuiver!
Gij geneest!

Een voorziende blik, want zo is het helaas gegaan: ‘Door allen vergeten'. Al is er altijd wel Wikipedia met de belangrijkste wapenfeiten uit Schäfers loopbaan en waarnaar Wim de Haan op zijn aan Schäfer gewijde website-in-wording terecht naar verwijst.

Dirk Schäfer was de zeer getalenteerde zoon van boekhouder Johannes Hendricus Schäfer en Johanna Wilhelmina Reisig. Hij trouwde later met de uit Kampen afkomstige onderwijzeres en pianolerares Ida Antonia Dumstorff. De Rotterdammer Schäfer woonde later in Amsterdam, wel of niet toevallig, op twee ‘muzikale' adressen: de Van Breestraat en de Händelstraat. Zijn laatste rustplaats was op de Amsterdamse begraafplaats Zorgvlied, waar zoveel bekende vaderlanders begraven liggen.

Het zit niet in ons: de zorg voor het in stand houden van onze zo rijke kunstgeschiedenis, onverschillig of het nu dichters, schrijvers, wetenschappers, componisten of uitvoerende musici betreft. Geen plaquettes op de muur (‘hier woonde…') of hoogstens het obligate straatnaambordje, of als het zo uitkomt een op groot onheil duidende ‘stolperstein'. Al is het toch wel bijzonder dat Amsterdam, Vlaardingen, Haarlem en Deventer een Dirk Schäferstraat en Schiedam een Dirk Schäferplein kennen.

Verschillende leraren
Schäfers muzikale carrière (en de uiteindelijke omvang en inhoud ervan was zeker niet gering) kreeg een eerste aanloop met de pianolessen die hij als veertienjarige van de nogal hardvochtige Johan H. Sikemeier kreeg, een docent die was verbonden aan de Rotterdamse muziekschool van de Maatschappij tot Bevordering der Toonkunst (kom daar vandaag de dag nog maar eens om…) Het was een van de nog volgende vele opstapjes naar andere leraren: Theodoor Verhey, Friedrich Gernsheim en Richard von Perger. De talentvolle Schäfer mocht het vervolgens vanaf 1890 gaan proberen bij Max Pauer, pianodocent, aan het Keulse conservatorium, met in diens kielzog de theoreticus Gustav Jensen en Franz Wüllner (compositie en directie). In 1894 stuurde Schäfer af, met op zak het ‘prijsgetuigschrift' voor pianospel en compositieleer. In datzelfde jaar werd hij in Berlijn gelauwerd met de Mendelssohn-prijs, feitelijk het eerste echte bewijs van zijn grote pianistisch kunnen. En zoals het meestal, ook toen, gaat: een dergelijke prestigieuze prijs kende een hoge attentiewaarde die de aandacht op de jonge musicus richtte.

Gevierd pianist
Schäfer maakte vooral naam als vertolker van het klassieke en romantische repertoire, maar ook als duo-pianist samen met Gérard Hekking. De barokmuziek was in zijn programma's vertegenwoordigd met bewerkingen van klavecimbelwerken, maar het was toch vooral met de werken van Chopin waarmee hij zijn reputatie vestigde. In het concertseizoen 1913-14 verzorgde hij in de Kleine Zaal van het Amsterdamse Concertgebouw een serie van tien avonden, die naam maakten als ‘historische avonden'. In 1916-17 waren er de eveneens door Schäfer bedachte 'Historische Klavierconcerten' in Amsterdam, Rotterdam. Den Haag en Arnhem.

Tussen 1896 en 1921 concerteerde hij maar liefst vijftien maal met het Concertgebouworkest: dertien ervan in het Mengelberg-tijdperk en tweemaal onder de baton van Karl Muck. In 1921 maakte hij, als gevierd pianist, nog een uitgebreide concertreis langs de Europese hoofdsteden.

Componist van de Laatromantiek
Maar ook als componist deed Schäfer toen van zich spreken, maar zoals zoveel dat geldt voor het werk van zoveel toondichters heeft de tand des tijds daaraan behoorlijk geknabbeld. Wat daarbij wel of niet een rol heeft gespeeld is het Laatromantische karakter van zijn composities, met als twee belangrijke kenmerken de ‘drukke' stemvoering en een voorliefde voor rijke harmonieën, sonoriteit, een weelderig coloriet en uitgesproken polyfonisch. In die zin was zijn werk verwant aan dat van een Richard Strauss en Max Reger, al is er zeker ook een zekere Franse luchtigheid in te bespeuren. De musicoloog Eduard Reeser typeerde de muziek van Schäfer als ‘exuberant en niet van vreemde smetten vrij', maar ook als de grootste pianist die ons land heeft voortgebracht.

 

Pianomethode
Schäfer was ook de bedenker van een eigen pianomethode, door hem medio jaren dertig toegepast en daarmee een van de eerste in ons land, door zijn weduwe eerst in 1942 geredigeerd en gepubliceerd onder de titel Het klavier. Cornelius Berkhout, een van Schäfers leerlingen en navolgers, schreef later een op Schäfers methodiek geëntleerboek.

Martelende zelfkritiek
In het Rotterdams Parool van 19 mei 1956 valt in een artikel van Elly Salomé over hem te lezen:

‘Vraag het de pianisten, die aan hem hun opleiding danken. Zij zullen zich uitputten in het zoeken van termen, die bij benadering de pedagogische inzichten van een grote muzikale geest weergeven. Vraag het de concertdirecties en orkestbesturen van een vijftig tot dertig jaar geleden. Hun voorhoofd zal zich rimpelen in misprijzen over de eigengereidheid van een kunstenaar, wiens vastomlijnde meningen geen concessies in enigerlei vorm duldden. Vraag het tenslotte het concertpubliek uit diezelfde tijd. De selecte groep bewonderaars, die allengs groeide tot een over de gehele muziek-minnende wereld verspreide menigte. Zij zal vergeelde krantenknipsels tevoorschijn halen, bewaard om de herinnering aan het schoonste spel, dat ooit een Nederlands pianist aan de toetsen ontlokte in enigszins tastbare vorm te blijven bezitten.

Er zijn enkele grammofoonplaten van hem, die zijn pianospel nog heden ten dage in de huiskamers kunnen brengen van hen, die ze wisten te bemachtigen. Er zijn de composities, die de toets van de bijna martelende zelfkritiek hebben doorstaan. Misschien is het een derde, wellicht nog minder van wat Schäfer schiep. Van de vele jeugdwerken heeft hij alles vernietigd; van wat later ontstond veel. En dan zijn er nog zijn aantekeningen, na zijn dood nu vijfentwintig jaar geleden door zijn vrouw verzameld en onder de naam „Het Klavier” in boekvorm uitgegeven. Dirk Schäfer werd geboren in het Rotterdam van 1873, in een straat tegenover het toenmalige Museum Boymans. Volgens zijn leermeesters had hij evenveel aanleg voor viool als voor pianospelen. Dat het tenslotte toch de piano geworden is dankt hij meer aan zijn compositietalent dan aan de eerste leraar, wiens onbarmhartige maatslagen op de schouder van het tengere kind niet bepaald geschikt waren, de liefde voor dit instrument aan te wakkeren... Met de dood van zijn vader begonnen de zorgen, die hem eigenlijk nooit geheel hebben losgelaten .

Wie Schäfers boek leest, kan zich voorstellen, waarom er in die tijd vooral altijd deuren zijn geweest, die voor hem gesloten bleven, hardnekkig en hermetisch, zelfs na wat een wanhoopsdaad zou kunnen worden genoemd, doch Is geworden tot een artistiek evenement van ongehoorde importantie: de zogenaamde historische cyclus van elf piano-avonden, waarin Schäfer belangrijke specimen uit de gehele pianoliteratuur (van Byrd tot Schönberg) ten gehore heeft gebracht. Wat dit aan voorbereiding heeft gekost voor iemand, die soms stukken zeven jaren achtereen in studie nam, vóór ze rijp voor het podium werden geacht, laat zich niet beschrijven. Waarbij nog kwam, dat de cyclus in verschillende plaatsen werd gegeven, zodat Schäfer soms in enkele avonden meer dan 40 stukken moest spelen. Het matte hem ontzettend af, maar... zijn roem als, pianist was gevestigd. Hoewel hij er later zelf van zei: „Ik heb mijn roem voor dure prijs gekocht voor een tè dure prijs.” De tirannieke zelfkritiek heeft hem het hoogste doen bereiken zonder zich dat zelf ten volle bewust te zijn .'

Dan is er het uitgebreide artikel in het Twentsch Dagblad en Enschedese Courant van 11 maart 1941 van de hand van Louis Couturier, dat een verhelderend licht werpt op Schäfers muzikale loopbaan:

De tijd gaat snel. Sneller nog dan we denken. Zeker in een tijd als nu waarin alles verandert. Maar de herinnering blijft. De herinnering aan een kunstenaar als Schäfer zeker. Het is maar schijn dat het werk van den herschepper met hem ten grave daalt. Het blijft voortleven bij allen die hem hoorden. De indruk blijft onvergetelijk, behoudt zijn invloed op het gevoelsleven. Wie Schäfer hoorde spelen ging rijker van hem vandaan. Hij verrijkte het gevoelsleven met de schoonste en diepste Indrukken. Hij was een prediker van de Schoonheid en van de Liefde, de liefde voor de Muziek, de Kunst en het kunstwerk. Schäfer voelde zich een Geroepene, een uitverkorene. Juist nu beseft men dat hij het was. Vergeleken bij de velen, die na hem kwamen staat hij nog altijd alleen. Zoals hij in het laatst van zijn leven temidden van de groten op zijn gebied, alleen stond. Als pianist behoorde hij tot de vele groten, als vertolker en herschepper tot de heel zeldzamen, tot de enkelingen. Schäfer was in de eerste plaats: vertolker Van het kunstwerk, d.w.z. dat hij zijn gehele kunde als instrumentalist, zijn gehele innerlijk als kunstenaar ondergeschikt maakte aan het werk dat hij voordroeg. Zijn voordracht was een belijdenis, een belijdenis van al wat den schepper van het werk, de componist in hem wakker riep. Bach, Beethoven, Brahms spraken tot hem met levende stemmen. Van hun werk was hij vervuld alsof hij het zelf had geschreven. Niet van hun werk alleen. Al wat muziek was, behoorde tot Schäfer's wereld, of liever Schäfer's wereld was enkel muziek. Pas als hij musiceerde of componeerde was hij geheel zichzelf. Dan trad hij in de wereld van het onzienlijke de wereld van den klank en het gevoel, het onstoffelijke en onzichtbare. Voor zijn vleugel gezeten ontsloot hij een geheel eigen rijk, het rijk der Stilte en der Schoonheid. Zijn instrument was hem heilig, hij beschouwde het als het middel dat hem in verband bracht met het Allerhoogste. Zijn vleugel schonk hem Visionaire kracht. Schäfer spelende stond buiten en boven de wereld Verdiept in zijn fantasie, gevoelde hij zich aan zijn mens zijn ontheven. Dan voelde hij zich vereenzelvigd met een Bach, eer Beethoven, een Chopin.

Chopin gevoelde hij zoo sterk aan, dat hij zich volkomen één met hem wist, zijn leed opnieuw doorleefde, alles doorleefde wat Chopin in zijn korte en smartelijke leven doorleed. Op het podium vormde zijn Chopinvertolking er den afglans van. Ook voor den toehoorder was het dan alsof Chopin zelf, in plaats van Schäfer de vleugel bespeelde. Niet alleen in ons land, ook daarbuiten. Herinnerd zij hier aan het woord van een Engelse criticus, die toen hij Schäfer in Londen had horen spelen schreef, dat hij dacht, dat Chopin's toon bij de dood van Chopin voor altijd was verloren gegaan maar nu hij Schäfer had horen spelen wist, dat dit niet zo was. Schäfer en Chopin! Twee dichters van het klavier. Schafer noemde Chopin: het klavier zelf. Zijn werk kende hij beter dan zichzelf. Chopin had hij lief met al de liefde die in hem was. Sprak hij over Chopin zijn woord werd een en al toewijding, hartelijkheid, speelde hij Chopin, hij vergat de wereld om zich heen, leefde zich uit in een tederheid van klank, die alle stoffelijkheid deed vergeten. In de kleine dingen: de Etude, de Prelude, de Mazurka, de Wals is Chopin het grootste. Niemand liet het zo voelen als Schäfer. Met een enkele Mazurka gaf hij het gehele beeld van het innerlijk van Chopin weer. Zijn liefde voor Chopin en zijn onvergelijkelijke herschepping van Chopin vormden voor hem 'n schaduwzijde van zijn optreden in het openbaar. Hij die alles speelde — wie gaf als hij in elf concerten een overzicht van de gehele piano literatuur? — moest zich op aandringen van zijn auditorium maar al te veel tot Chopin bepalen. Schäfer speelde de gehele piano literatuur van Byrd en Bach tot de allernieuwsten De oude klavecinisten bezaten zijn voorliefde; ook Schubert, Schumann, Brahms. Maar hij speelde even goed Debussy, Ravel, Schönberg. al gevoelde hij meer voor Brahms dan voor de nieuwe en allernieuwsten. Zijn instrument was hem heilig Hoe groot kon zijn verontwaardiging zijn over de plaats die het klavier — hij achtte deze benaming beter dan piano — in onze hedendaagse samenleving inneemt. Geen instrument, meende hij, werd zoo mishandeld als het klavier en hij gevoelde zich in zekeren zin dankbaar, dat de radio, de populariteit van het klavier overschaduwde. Hij noemde het een gerechte straf voor de onmenselijke wreedheid, waar mede het vroeger zoo dierbare huismeubel werd behandeld. Het klavier beschouwde hij als een kamermuziekinstrument, dat thuis behoort in een kleine ruimte. Van het innerlijke werd het steeds naar het uiterlijke gedreven. Toonsterkte en omvang moesten vermeerderen naarmate de concertzalen groter werden Liszt schiep, volgens Schäfer, het onding, de abnormaliteit, die spot met alle klankverhouding n.l. het nieuwe klavierconcert. Het orkest werd een reusachtig apparaat. „En te midden der mensen menigte staat op het podium eener groote zaal, zielig en verdwaald, onze vleugel. Onze grote vleugel, waarvan het klankvolume door een paar bazuinstooten volkomen wordt vernietigd", schrijft hij. „Nimmer had het overweldigd mogen worden voor het onzinnige samenspel met het orkest bij welks klanktimbre het zich heeft aangepast". Schäfer wenste een hervorming van het klavier, dat volgens zijn mening misvormd was door de virtuozenperiode, waarin Liszt de aanvoerder was, die over het klavier was heengegaan. Vooral wat het pedaal betreft, dat hij het penseel van het klankpalet noemde In de eerste plaats een betere inrichting van den pedaaldruk. die veel elastischer moet zijn. dan ten minste twee manualen, registers voor afzonderlijke klankkleuren, ook een voor den spinetklank. Wie Schäfer over zijn vleugel —. hij achtte de piano een onding, desnoods bruikbaar voor het elementaire onderwijs — hoorde spreken, gevoelde zich al ingewijd in zijn wereld. Alleen onder gelijkgestemden sprak hij over de dingen die hem ter harte gingen. Deed hij het dan opende zich een wereld van toewijding, werkkracht, opoffering Schäfer was een werker als weinig anderen Tevreden over zichzelf was hij nooit, hoe goed ook zijn voordracht was, steeds trachtte hij deze nog te verbeteren of te veranderen naar nieuw of dieper inzicht. Daarom werd zijn spel nooit cliché deed het telkens aan als levend en opnieuw doorleefd.

Voor een pianist als Schäfer stond de gehele wereld open. In het buitenland heeft men hem de waardering geschonken, die een groot kunstenaar en virtuoos als hij verdient. Op 19-jarigen leeftijd behaalde hij In Duitschland uit 65 mededingers de Mendelssohnprijs, een prijs die bij gebrek aan begaafden in geen vijf jaren werd toegekend. Reeds in het getuigschrift, dat Max Pauer hem schonk als leerling van het Conservatorium te Keulen wordt er op gewezen, dat Schäfer zich voornamelijk onderscheidde door den nadruk dien hij legt op het innerlijk van de compositie. „Hoewel" zegt Pauer. „hij aan al wat de virtuositeit betreft in elk opzicht voldoet, is het toch voornamelijk het diepere indringen in den geestelijken inhoud van het werk, dat hij voordraagt en het begrip van den muzikalen inhoud, dat een verrassing bij hem vormt en hem van vele andere jonge pianisten onderscheidt." De geest van het werk, de muzikale inhoud zijn Schäfer altijd het voornaamste gebleven, zijn gehele leven door. Meer en meer trok hij zich terug van al wat uiterlijk was; tenslotte zoo dat zelfs het spelen in het openbaar min of meer een verschrikking voor hem vormde Hij gevoelde er zich toe gedrongen alleen om zijn Kunst aan anderen mede te kunnen delen, aan anderen datgene te zeggen, wat hij als heilig beschouwde, anderen deelgenoot te maken van zijn diepste gevoelens en van die. welke de grote meesters in hun werken hebben uitgesproken Het succes, het handgeklap en al wat daarmede samenhangt deed hem soms pijnlijk aan, soms zoo dat hij het als een profanatie gevoelde. Daarom voelde hij ook niets voor het leven van den reizende virtuoos. Niet als een Iturbi, een Horowitz, een Levitzky was hij geschapen om in den kortst mogelijke tijd, liefst met de vliegmachine en auto en indien mogelijk twee concerten per dag, de wereld rond te reizen. Schäfer beminde de stilte en de innerlijke rust, het vliedende ogenblik en het zoete gepeins. Opeens kon de hartstocht hem overweldigen, dan leefde hij zich uit op zijn vleugel in kracht en heroiek geweld. Dan was hij de man van uitersten, dan speelde hij Liszt — hoe misschien ook tegen eigen inborst indruisende — in al zijn machtsvertoon en geniale pianogeweld. Bach betekende voor hem het begin en het einde Bach speelde bij het liefst voor zichzelf alleen. In Bach gaf hij de verpuring van al wat muziek was, de weerspiegeling van a' wat verheven is en groots. Bach en Schäfer, Chopin en Schäfer, een getrouwe weerspiegeling van Schäfer zelf. Tien jaar geleden ging Schäfer van ons heen. Alleen nog slechts in de herinnering zien wij hem voor zijn vleugel Voor altijd rusten de handen die zoveel schoons aan de toetsen hebben ontlokt. Maar de herinnering aan zijn spel blijft voortleven en telkens als weer een heel groot pianist den vleugel bespeelt, verschijnt onwillekeurig het beeld van Schäfer, spelende, zooals hij het 't liefste had, in de schemering van het in halfduister gehouden podium. Het werk van Schäfer. de componist is gebleven en het wacht nog altijd op een vertolking. Schäfer schreef niet gemakkelijk voor het klavier. Het grootste deel van zijn „oeuvre" is alleen voor grote pianisten bestemd. Dit heeft de verbreiding van zijn werk belemmerd. De grote pianisten hebben het te druk met het geijkte concertrepertoire van den hedendaagse concerterende pianist om aan zijn muziek de aandacht te schenken die ze zozeer verdient. Misschien brengt de toekomst hierin verandering.

Wie Schäfer als schrijver wil leren kennen leze zijn uitvoerige beschouwing over: „De Muziek van heden" in het tijdschrift „Nu'' van 1927. Ook hierin toont hij zich de karakteristieke persoonlijkheid, die zoo sterk uit zijn spel en zijn composities spreekt. Ook in het boek, dat ter zijner herinnering na zijn overlijden bij de „Wereldbibliotheek" is uitgegeven vindt men veel van zijn hand o.a. een gedeelte uit „Het Klavier", het boek waarin hij over het klavierspel en al wat hiermede samenhangt heeft geschreven en dat nu, als een deel van zijn geestelijke nalatenschap in druk zal verschijnen; verder Aphorismen, psychologische aantekeningen, zijn mening over het Samenspel Hier volgen enige van zijn Aphorismen: Er bestaat een onvergankelijke liefde in de kunstwerken der groten, die voortdurend in anderen wordt herboren De eerste eis van de kunstenaar is: zelfverloochening. Aan zijn programma's kent men reeds den aard van den kunstenaar. Er zijn twee soorten kunstenaars: zij, die tot het publiek gaan en zij, die het publiek tot hen laten komen. Alleen de laatsten brengen ons verder. Les extrèmes se touchent: Door de hogere eisen. die de kunstenaar zich steeds zal stellen, wordt het auditorium verkleind evenals bij de brekebenen. Er bestaat een succes, dat alle handgeklap onderdrukt; dat is het grootste succes. De oorspronkelijke kunstenaar is tevens de beperktste. Men zegt dikwijls: de kunstenaar was niet goed „gedisponeerd". (De toehoorder schijnt dit meestal te zijn). De liefde voor het kunstwerk offert haar schaamtegevoel uit den drang zich te moeten openbaren. Het genie als tijdgeest-verschijning: ' Het moreel van een volk is de geestelijke macht, die zich concentreert in één enkel individu het genie. Tien jaar geleden is Schäfer gestorven. Niet voor hen, die zijn betekenis beseffen en van zijn waarde zijn doordrongen. Juist zij beschouwen hem levender dan ooit en leren dagelijks door zijn voorbeeld.'

Aforismen
Zes van Schäfers aforismen mogen hier zeker niet onvermeld blijven:

'Kunst is rechtstreeks waarheid openbaren.'

Er staat een onvergangelijke liefde in de kunstwerken der grootsten, die voordurend in anderen herboren wordt.'

'Vielleicht versteht nur der Genius den Genius ganz.'

'Er zijn twee soorten kunstenaars: zij, die tot het publiek gaan en zij, die het publiek tot hen laten komen. Alleen de laatsten brengen ons verder.'

'Muziek-analyses getuigen van armoede.'

´Niét het instrument schept den meester, doch wél de meester schept het instrument.´

Dirk Schäfer (ca. 1920)

Europese tournee
U
it de Hollandsche Revue van 25 februari 1921, het jaar van Schäfers uitgebreide Europese tournee:

'Tot zijn 21ste jaar bleef hij in Keulen, toen keerde hij naar Holland terug, waar een zeer moeilijke periode voor hem begon. Opnieuw doet dan deze Meester de Nederlandse muziekwereld aan de Poolse zwerver denken; ook bij hem kan men spreken van de dramatiek van zijn dichterlijk sentiment Met zijn ganse wezen hunkert hij naar de stilte, naar de eenzaamheid, waarin hij zich muzikaal kan uiten. [...] Maar een componist heeft in Nederland geen levenskansen; hij moet er verhongeren [...]. Dus geeft hij zich gewonnen en concerteert en .... het publiek toont zich vrij onverschillig in de aanvang. Het wordt een tijd van smartelijke decepties, maar het Nederlandse publiek alléén draagt er de schuld niet van. Ook zelf doet hij zich verwijten. Hij kon de eerste jaren onmogelijk het publiek geven, wat hij thuis, in de stilte van zijn kamer had bereikt, waar de muziek werd tot een mooie en vroom - ver trouwde samenspraak tussen de eeuwige schoonheid en de ziel van den kunstenaar. Het heeft hem een stuk energie gekost voor hij het publiek kon overtuigen van hetgeen er in hem leefde. Maar hij heeft gewonnen, hij heeft de zege schitterend behaald. Zijn virtuozenperiode duurde slechts enige jaren; uiteraard kon virtuositeit deze diep - gevoelige mens niet bevredigen. Als hij zes, zeven-en-twintig jaar is, begint hij sterk de behoefte te voelen naar innerlijke zelfinkeer. De wereld heeft hem niet schuw gemaakt en hij is het leven niet als een dweper gaan haten, maar de Muziek heeft zijn ziel de onvergankelijke dingen der schoonheid doen verstaan. Zijn “werk" bevredigt hem niet; het concerteren valt hem zwaar; de vreugde der vrijheid waarin de ziel zich geven kan, vindt hij niet op het podium. Hij wilde naar zijn eigen - zelf leven, maar het maatschappelijk bestaan eiste, dat hij zijn beste krachten in zijn dienst moest aanwenden. Hij blijft concerten geven, maar zo min mogelijk, hij blijft lessen geven, maar niet meer dan nodig is, en intussen ontwikkelt zich zijn zelfbeheersing, ontstaat dat stalen masker van zijn gezicht waarmee hij voor de vleugel zit en dat zijn diepste en meest intieme en tederste gevoelens voor het oog van het publiek verbergen kan. Als hij dertig jaar is, heeft hij zijn weg gekozen. Hij heeft leren berusten, in zoverre dat hij het gevaar heeft gezien van opstandigheid waardoor hij het beste in zich zou kunnen verliezen. Maar hij lijdt en in de uren van eenzaamheid waarin hij voor zichzelf speelt of studeert, breekt de kracht van de beheersing. De volgende avond staat hij weer op het podium en buigt voor het publiek, dat hem niet wil laten gaan. Hij voelt een innerlijke ontroering als gevolg van die warme, eerlijk gemeende huldebetuigingen, maar zijn gezicht verraadt het niet. Tot hij thuiskomt en het masker af kan leggen. Dan komt de trek van lijden in het gelaat; de ziel van de componist bleef immers hopeloos onbevredigd ... Deze stille, harde werker luistert aandachtig naar de geluiden van de Tijd. De wereldtragedie doorvoelt hij even sterk als die van de zoekende zwerver in het leven. Aan de ene kant voelt hij het als een last, als een marteling soms, geboren te zijn in een te klein land, aan de andere kant acht hij het een voorecht te mogen leven en werken in een land dat hij op muzikaal gebied, wat in het bijzonder de cultuur betreft, de bovenste plaats laat innemen. Hij is een kloosterling, maar een die binnen de muren der abdij het leed en de vreugde van de wereld doorvoelt. Een rusteloze werker, die geen uur onvruchtbaar laat passeren, die devoot in dienst van het levens verricht, een, die de stilte lief heeft en wie het licht van zijn innerlijke wereld oneindig dierbaarder dan dat van een roemrijk bestaan in het openbare leven, een kloosterling, maar een die de weedom en de vreugde van het leven kent, de verlangens van de ziel, de beden en verheugenissen van het hart en die de eenzaamheid zoekt omdat daar alleen de Schoonheid haar rijkste zegen geeft.'

Uit een recensie van Schäfers uitvoering van César Francks Prélude, choral et fugue naar aanleiding van het derde Schäfer-concert in Tivoli, op 6 april 1920:

'[...] een der sterkste, verrukkelijkste werken van de meester. En Schäfer speelde het in waarheid heroïsch. Zó muziek maken is meer dan pianospelen! Ja waarlijk, Schäfer is wel een onzer grootste mannen.'

Meer recensies vindt u hier.

Bescheiden discografie
Het ligt voor de hand: het tijdsbeeld in aanmerking genomen is daarmee vergeleken de discografische nalatenschap - althans voor zover bekend - beperkt gebleven, waarvan hier een overzicht (de 78-toeren platen klinken nog verrassend goed en inmiddels verdoekt op cd met voornamelijk werken van Chopin, uitgebracht door Pearl op OPAL9861). Het is evenwel strikt genomen onvoldoende om een representatief beeld te schetsen van Schäfers verrichtingen als pianist, waarbij tevens in ogenschouw moet worden genomen dat in die tijd van de 78-toerenplaat van enigerlei nabewerking (correcties) geen enkele sprake was, wat de door Schäfer in dit opzicht geleverde prestatie nog eens extra reliëf verleent.

Gefrustreerd
Was Schäfer nu wel of niet een gevierd pianist? In 1908 vond hij in ieder geval van niet, zoals blijkt uit de aanhef van een recensie: "Onder de indruk van de lege stoelenrijen, die in de Nutszaal in felle geelheid hatelijk schenen te grijnzen, heeft Dirk Schäfer, ontstemd, onlangs de Rotterdamse concertzalen „Adieu" en niet „Au revoir" toegesnauwd. Maar hij vergat, dat er hier toch een stevige kern van muziekvrienden huist, die in zijn kunst hun klavieristische idealen het dichtst benaderd achten ...."  Hij verzorgde vervolgens zes recitals voor een klein gezelschap in Rotterdam (50 toehoorders om precies te zijn).' Bedoeld als 'statement'?

Hij klaagde er ook herhaaldelijk over dat Nederland - ondanks zijn successen - voor hem te klein was en dat hij er onvoldoende erkenning kreeg. Ook had hij hogere verwachtingen van zijn optredens met het Concertgebouworkest onder Mengelberg en was er zijn haat-liefdeverhouding met de grote dirigent. (Schäfer was wat dit betreft de enige niet, AvdW), wat erin resulteerde dat hij in 1916 weigerde om met Mengelberg te spelen omdat de dirigent hem wilde voorschrijven hoe te spelen.

Nagelaten composities
Van de componist Schäfer is er gelukkig veel werk bewaard gebleven (waaronder de bibliotheek van het Nederlands Muziekinstituut), waarvan u hier een overzicht vindt. Het betreft dan zowel de composities met als zonder opusnummer, waarvan een aantal nog om nader musicologisch onderzoek vragen.

Wat Schäfer ons niet heeft nagelaten zijn de jeugdcomposities, maar ook het Pianoconcert in Es, dat hij nog kort voor zijn dood heeft verscheurd. Terwijl hij nota bene dit werk in 1900 met het Berlijns filharmonisch orkest met succes had uitgevoerd, en in 1902-03 maar liefst driemaal met het Concertgebouworkest.

 

Herinnering en herdenking
In 1932, een jaar na Schäfers overlijden, verscheen bij de 'Maatschappij tot Verspreiding van Goede en Goedkoope Lectuur' Ter Herinnering aan Dick Schäfer, met daarin een compilatie van diens geschriften en een overzicht van zijn composities (de inhoudsopgave vindt u hier). In het boek is ook een uitgebreid en zeer verhelderend vraaggesprek met Schäfer op 10 februari 1929 opgenomen (klik hier).

In 1956 werd een stichting in het leven geroepen met als doel het conserveren van Schäfers opnamen en composities, in 1973 in Den Haag gevolgd door een speciaal aan hem gewijde herdenkingsexpositie.

Nieuwe impuls?
Dat Schäfer zich bij tijd en wijle miskend heeft gevoeld staat vast, ingegeven door het feit dat hij zich achtergesteld meende bij interpreten die bekender waren dan hij en dientengevolge meer gevraagd werden. Het lijkt op een fenomeen van alle tijden, de geschiedenis die zich steeds weer herhaalt. Dit is alleen al een reden te meer om opnieuw aandacht te schenken aan Schäfers muzikale nalatenschap, als pianist én als componist. Bovendien: dat meer Nederlandse musici in de voetsporen mogen treden van collega's die wel al aandacht aan het oeuvre hebben geschonken, en dan noem ik met name de pianisten Frans van Ruth (met celliste Doris Hochscheid in de Cellosonate in C, op. 13 onderdeel uitmakend van het hier besproken album Dutch Cello Sonatas Vol. IV) en Jacob Bogaart (het Pianokwintet in Des en het Pianokwartet in C, op. 14 met het Orpheus Strijkkwartet, een opname uit 1994, o.a. op Spotify). Er is echter - het blijkt alleen al uit het aantal nagelaten composities - zoveel meer dat om een eigentijdse uitvoering en discografische verdoeking vraagt.


index

Home  -  Actueel  -  Audio  -  Muziek  -  Video  -  Boeken  -  Links