|
 |
|
Pierre Boulez dirigeert het Ensemble InterContemporain tijdens het Aldeburgh Festival in juni 2010 |
|
|
|
|
|
|
Op zaterdag 24 september staat muziekminnend Nederland een evenement van het eerste uur te wachten. Op die middag zal namelijk niemand minder dan de nestor van de eigentijdse muziek, de inmiddels 86-jarige componist/dirigent Pierre Boulez, in het kader van de ntr zaterdagmatinee in de Grote Zaal van het Amsterdamse Concertgebouw zijn opwachting maken. Samen met het fameuze Ensemble InterContemporain en sopraan Barbara Hannigan. Op het programma staat een van Boulez’ meest magistrale partituren, zijn monumentale Pli selon pli, een werk dat vanwege de hoge uitvoeringstechnische eisen zelden live valt te beluisteren, maar dat onder leiding van de meester zelf een gebeurtenis belooft te worden waarover nog lang zal worden nagepraat. Een compositie van een zowel bedwelmende als soms huiveringwekkende schoonheid, een geheel waarin Boulez’ verknochtheid aan zijn grote voorbeelden Debussy en Ravel even sterk doorklinkt als die van Berg en Webern. Een stuk waarin een afwisseling tussen een kamermuzikale verfijning en een soms rijk, voluptueus en wijdvertakt klankbeeld elkaar afwisselen. Met het oog op deze belangrijke om niet te zeggen historische gebeurtenis wordt hieronder nader op het ontstaan en de inhoud van Pli selon pli ingegaan, een werk dat zonder terughoudendheid tot de absolute hoogtepunten van de muziek uit de thans achter ons liggende twintigste eeuw dient te worden beschouwd.
Labyrint
De indruk die Boulez’ vijfluik Pli selon pli zonder voorkennis op de luisteraar maakt is die van een enorme geslotenheid, van een geheel dat is geconcipieerd vanuit een enkel concept waarbinnen alles tot op de vierkante millimeter nauwkeurig is berekend. Niets is minder waar. Boulez heeft de moeizame ontstaansgeschiedenis van zijn complete ‘ Portrait de Mallarmé’, zoals de subtitel van Pli selon pli luidt, eens vergeleken met de situatie van een acteur, die het toneelstuk pas kan overzien als zijn rol is uitgespeeld. Anders geformuleerd, al scheppende wordt, doorgaans onbewust, het labyrint gecreëerd waarvan de samenhang pas achteraf blijkt.
In 1957 componeerde Boulez een stuk voor sopraan en klein ensemble, een Improvisation sur Mallarmé waarvoor hij materiaal gebruikte uit nu teruggetrokken muziek, om precies te zijn bij een hoorspel van Louise Fauré (Le crépuscule de Yang Kouei-Fei, 1957). Daarnaast nam hij zijn toevlucht tot elementen uit het vijfde en negende deel van de Douze notations pour piano (1945). Kort daarna werd Boulez gevraagd iets voor das Neue Werk in Hamburg te schrijven. Dat werd opnieuw een stuk op een gedicht van Mallarmé, de tweede Improvisation. Het was deels gebaseerd op elementen uit een nooit uit de verf gekomen partituur voor fluitsolo en vier orkestgroepen, Strophes, en (inmiddels teruggetrokken) toneelmuziek bij de Oresteia van Aischylos. Deze twee Improvisations werden door Hans Rosbaud in 1958 te Hamburg ten doop gehouden met medewerking van de sopraan Ilse Hollweg en van de componist zelf, die op de valreep moest in vallen voor de pianist, die niet bleek te zijn opgewassen tegen de hoge eisen van de tweede Improvisation.
Boulez was nu zo door Mallarmé gefascineerd geraakt dat hij nog een compositie met eens van diens gedichten als vertrekpunt wilde maken. Ondertussen was echter de grote mecenas van Donaueschingen, Prins Egon zu Fürstenberg, overleden en bereikte de componist het verzoek ter opluistering van diens teraardebestelling iets te schrijven. Dat werd een orkeststuk van ongeveer vier minuten, Tombeau geheten. Hierna kwam de derde Improvisation sur Mallarmé gereed en begon Boulez zich af te vragen hoe uit deze ‘ status quo’ – drie Improvisations plus het korte Tombeau – een sluitend geheel te vervaardigen. Zo kwam het tot een vijfde deel, Don, vrij naar Mallarmés gedicht Don du poème dat als openingsdeel zou moeten gaan fingeren, met dien verstande dat Don in eerste aanzet een totaal ander stuk (namelijk een werk voor sopraan een piano) was dan het gelijknamige stuk waarmee Pli selon pli vandaag de dag begint. Voor alle duidelijkheid: in de hiervoor omschreven vorm – Don voor sopraan en piano, de drie Improvisations evenals het toen nog beknopte Tombeau – werd Pli selon pli in 1960 te Keulen onder supervisie van Boulez (die als pianist in Don optrad), de sopraan Eva Rogner en de pianiste Maria Bergmann ten doop gehouden.
Symmetrische opzet
In deze door de maker nadien verworpen oerversie laat het geheel van Pli selon pli zich als één groot crescendo beluisteren. Het geval wil echter dat Boulez meer voelde voor een symmetrische opzet van twee orkestrale hoekdelen met een naar het midden toe (Improvisation II) steeds intiemer wordende klank. Om deze reden werd niet alleen Don omgewerkt voor sopraan en orkest maar werd tevens Tombeau grondig onder handen genomen en uitgebreid tot een totaal van ruim een kwartier. Voorts werd van de eerste Improvisation nog een versie voor sopraan en orkest vervaardigd welke onlosmakelijk is verbonden met de integrale Pli selon pli (de kamerversie kan wel zelfstandig worden uitgevoerd). Bovendien werden de aleatorische passages in Don begin jaren negentig geschrapt en werd Improvisation III verrijkt door een episode voor sopraan en vier fluiten. De Nederlandse première van Pli selon pli in die gedaante werd op 12 februari 1994 te Rotterdam gegeven door sopraan Bernadette Degelin en het Symfonieorkest van het Rotterdams Conservatorium onder leiding van Arie van Beek.
De titel van het gigantische opus, Pli selon pli, is ontleend aan het gedicht Remémoration d’ amis belges van Stephan Mallarmé waarin wordt geschilderd hoe deze dichter met een stel vrienden in de optrekkende ochtendmist door Brugge wandelt. ‘ Plooi volgens plooi’ rijst de stad uit de nevelen op, en het is dit beeld dat heel treffend als een metafoor kan dienen voor de geleidelijke manier waarop dit imposante vijfdelige geheel voor sopraan en orkest gestalte heeft gekregen.
Gevecht
Cruciaal in Pli selon pli is de dramatische wijze waarop het gevecht tussen ratio en intuïtie, tussen systeem en de herovering van de creativiteit in klank is belichaamd. Niet voor niets begint deze ‘Odyssee’, na een enorme klap, met de zinsnede “Ik kom je met het kind van Edoms nacht vereren.” Het zijn woorden die afkomstig zijn uit Mallarmé’s Don du poème. De boorling in kwestie is een kind dat alleen een vader heeft, maar naar een vrouw moet worden gebracht om een wezen van vlees en bloed te kunnen worden, een wezen dat als zodanig het symbool is van het volwaardige kunstwerk. Don vertolkt dus de klinkende geboorte van de poëzie, zijnde de moeder van de muziek, waarvan de teloorgang centraal staat in Tombeau. Daarin wordt de moeder, ofwel de tekst weer geofferd als gevolg waarvan het onvermijdelijke einde van de poëzie een feit is: de sopraan zingt pal voor het slot de laatste regel van het gedicht Tombeau de Verlaine met als inhoud “ Een niet heel diepe beek die wordt gehoond de dood.” Hiermee is de cirkel in feite gesloten, een indruk die nog wordt versterkt door het afsluitende slagakkoord, dat identiek is met de aanhef van Don.
In de drie Improvisations, waarin een verschuiving valt waar te nemen van een tamelijk conventionele tekstzetting naar een steeds abstracter wordende omgang met het woord, spelen niet alleen de strofische bouw van de gedichten, maar tevens de klanken van de woorden en zelfs – tweede en vooral derde Improvisation – van de afzonderlijke lettergrepen, die op hun beurt aan kolossale melismen zijn blootgesteld, een rol. Totdat in Tombeau de tekst vrijwel helemaal door de muziek is geabsorbeerd en het gedicht waarop dit deel stoelt op een ‘afwezige’ manier tot het epicentrum van het gebeuren is gepromoveerd. De ene keer volgt de muziek de structuur van de verzen om deze aan andere maal te transformeren. Zulks door middel van een dermate geconcentreerde en gecondenseerde doordringing van woord en klank dat er iets volledig nieuws uit tevoorschijn komt, vergelijkbaar met de wijze waarop een alchemistische transmutatie plaatsvindt, en uit het ‘ lood’ het ‘ goud’ wordt gedestilleerd.
Inwisselbaarheid van geboorte en dood
Het is in beginsel niet onjuist Don als de verklanking van een geboorteproces te zien. De sopraan articuleert immers in de loop van het stuk niet voor niets, daarbij onderbroken door tussenspelen, ‘Vorahnungen’ – aanvankelijk op de grens van klank en woord – van achtereenvolgens de derde, tweede en eerste Improvisation. Toch is dit slechts een deel van de waarheid, want de laatste grote episode van Don is te beschouwen als één reusachtig caleidoscopisch variatietraject, dat is gebaseerd op de sectie voor de afsluiting van Tombeau voor hoorn en sopraansolo. Met andere woorden, in Tombeau vindt, hoe men het ook wendt of keert, de ‘geboorte’ plaats van de elementen die in Don nader worden uitgewerkt. Zodoende komt niet alleen de thematiek van het ‘leven uit de dood’ tot uitdrukking, maar tevens – zij het nog zo abstract – de inwisselbaarheid van geboorte en dood. De portee hiervan wordt echter pas aan het einde van Pli selon pli duidelijk, indachtig Boulez’ intentie de herinnering van de luisteraar gaande het parcours te manipuleren en pas achteraf in stelling te brengen. Dit bij machte van het constant zinspelen op het spanningsveld tussen de extremen van geboorte en dood, niet alleen gedurende de Improvisations, maar ook door het al genoemde gedicht Remémoration d’amis belges als poëtische metafoor te kiezen. Wanneer men bijvoorbeeld woorden als ‘vervallenheid’, ‘zonen’ en ‘vleugels uitslaan’ in de Remémoration losweekt van hun semantische context, valt het niet moeilijk deze in verband te denken met de in de overige gedichten optredende beelden. Een andere en soortgelijke associatie is denkbaar tussen het ‘Kind van Edomsnacht’ uit Don du poème en de zinsneden ‘met lege klankenholte waar aan een of ander raam gerezen volgens geen buik dan die van haar men zoonsgelijk gebaard kan wezen” uit het gedicht dat in de tweede Improvisation in het middelpunt staat. Kortom, Boulez ‘improviseert’ zodanig op de in Pli selon pli indirect dan wel direct gehanteerde poëzie, dat er allerhande zowel ‘boven’- als ‘ondergrondse’ dwarsverbindingen ontstaan, die op hun beurt als ‘zaden’ fungeren voor evenzovele muzikale connotaties.
Bedwelmende pracht
De in Pli selon pli optredende muzikale karakters zijn te divers om in onderhavig bestek te kunnen belichten. Niemand zal echter de geheimzinnige bijna ‘bevroren’ en bij uitstek ruimtelijke inslag van Don kunnen ontgaan, evenals het feit dat de muziek tendeert in de richting van een explosie, die niet komt. In de drie Improvisations tovert de componist naar hartenlust met kleuren en ritmen die op zich gezien niets aan helderheid te wensen overlaten, maar die vanwege hun combinaties resulteren in een fascinerende en hoogst suggestieve vaagheid waardoor niet alleen het mysterie van Don wordt gereflecteerd maar als gevolg waarvan er, hoe ongrijpbaar ook, tevens wordt geanticipeerd op de uitgebleven explosie in Don. Deze vindt in Tombeau haar beslag, misschien wel het meest weerbarstige en enerverende brok muziek dat Boulez tot op heden schreef. Centraal in dit, qua gelaagde structuur aan de Marsch uit de Drei Orchesterstücke, opus 6 (1914-15) van Alban Berg verwant zijnde, kolkende stuk staat een complex akkoord, hetwelk afwisselend als voor- en achtergrond dient voor een aantal woekerende variatie-episodes. Ongeveer halverwege Tombeau trekt een korte en vervoerende pianocadens de aandacht. Deze vormt de opmaat tot een verdere intensivering van het betoog, dat allengs de allure krijgt van een heuse obsessie, een muziek van een tegelijkertijd bedwelmende pracht en een verzengende gewelddadigheid, die vlak voor het slot afbreekt, een moment dat valt te herkennen aan een reeks akkoorden voor harp, marimba en gong. Akkoorden waarin ons ‘avant la lettre’ de sonoriteit van de arpeggio’s van Répons (1981/84…) tegemoet klinkt. Als ergens de dood leven maakt dan in deze finale der finales van Pli selon pli.
__________________
Zie ook:
Pierre Boulez: Répons - het antwoord van de meester
Pierre Boulez: verbeelding gelegitimeerd door ratio
Pierre Boulez en Maurice Ravel: het verleden als brandstof voor verbeelding en vernieuwing