|
DVD-recensie
Wanhoop als leidmotief
© Paul Korenhof, januari 2015
|
Bellini: I Capuleti e i Montecchi
Nicole Cabell (Giulietta), Joyce DiDonato (Romeo),
Saimir Pirgu (Tebaldo), Eric Owens (Capellio), Ao Li (Lorenzo), San Francisco Opera
Dirigent: Riccardo Frizza
Regie: Vincent Broussard
Opus Arte 2059664 (Blu-ray)
Opname: San Francisco, oktober 2012
|
|
|
Nog geen maand na die fenomenale uitvoering van Der Rosenkavalier die
Harry Kupfer en Franz Welser-Möst tijdens de jongste Salzburger Festspiele
presenteerden (klik
hier) lag er opnieuw een opmerkelijke bluray-disc in mijn speler. I
Capuleti e i Montecchi in de regie van Vincent Broussard bewijst dat
dateen geloofwaardige en in alle opzichten bevredigende 'modernisering'
van het 19de-eeuwse belcanto-repertoire wel degelijk mogelijk is. Bovendien
maken de aanpak van Riccardo Frizza en de zang van met name Joyce DiDonato
deze registratie tot een document dat bewijst dat er nog wel degelijk dirigenten
en zangers zijn die begrijpen hoe de muziek van Bellini uitgevoerd moet
worden.
Muziek in dienst van drama
Dat de zo vaak ondergewaardeerde Bellini voor mij de grootste Italiaanse componist was tussen Monteverdi en Verdi, zal trouwe lezers inmiddels wel duidelijk zijn, en ook dat ik vind dat hem in de negatieve beoordelingen dikwijls onrecht wordt gedaan. Bellini was nog geen 34 toen hij stierf, twee jaar jonger dan Mozart bij diens overlijden en op een leeftijd waarop Verdi met Il corsaro nog in zijn 'beginperiode' zat. Bellini had toen echter al La sonnambula, Norma en I puritani geschreven, werken die sindsdien tot het 'ijzeren repertoire' behoren en waarvan Norma, zelfs tot de belangrijkste Italiaanse opera's gerekend moet worden.
Bellini was geen wonderkind en moest zeker nog veel leren, vooral over orkestbehandeling, maar zijn laatste partituur, I puritani, toont op dat punt een enorme stap voorwaarts. Als hij niet zo vroeg was overleden, zou de Italiaanse 19de eeuw er muzikaal beslist anders hebben uitgezien en het is maar de vraag of Verdi dan ook nog de onbetwiste koning in operaland had kunnen worden.
Afgezien daarvan blijf ik bestrijden dat de muziek van Bellini's laatste vijf opera's 'zwak' genoemd mag worden. Meer dan enige andere componist schreef Bellini geen 'muziek' maar 'opera' en de pijlers onder zijn partituren zijn de woorden van het libretto en de vocale lijnen die zowel de tekst zelf als de emoties die erin vervat liggen, maximaal tot uiting laten komen. Aria's zijn bij hem geen solonummers om applaus te trekken (hij probeert dat soms bewust tegen te gaan door 'door te componeren'), coloraturen en andere versieringen staan volledig in dienst van de emotie en als hij het orkest op de achtergrond houdt, is dat vooral om de verstaanbaarheid te garanderen zonder dat de zangers naar een hoger volume hoeven te schakelen. Dat zou bij zijn vaak van melancholie doortrokken muziek ook niet passen! Bellini's muziek is helemaal gericht op het theater, geschreven op een manier die een van pasteltinten doortrokken, 'romantisch' melodrama daar optimaal tot uiting laat komen.
Effectieve orkestratie
Bellini's grote laatste periode, waarin voor wie het horen wil ondanks diverse zwakheden zijn genialiteit boven alles uittorent, begon in 1830 met I Capuleti e i Montecchi, op het eerste gezicht een lappendeken van eerder door melodieën uit eerdere opera's. Bij nader inzien blijkt het echter een sober, gesloten muziekdrama dat mede dankzij het libretto van Felice Romani (niet naar Shakespeare!) helemaal geconcentreerd is op de onvermijdelijke tragedie. De hoogtepunten zijn daarbij verbluffend door hun muziekdramatische effectiviteit die - hoe vreemd het ook klinken mag - juist geaccentueerd wordt door de vaak bekritiseerde, simpele instrumentatie. Daarin ligt ook het grote verschil met Verdi: bij de laatste fungeert het orkest als dramatisch instrument, soms ( Falstaff !) zelfs als 'medespeler', maar bij Bellini - zeker vóór I puritani - doet het orkest meestal weinig meer dan de sfeer en de dramatiek van de zang optimaal alle kans geven. Een goede dirigent werkt in deze muziek dan ook eerst met de zangers en pas daarna met het orkest dat hij naar de zangers toe laat kleuren!
Liefde en wanhoop
In I Capuleti e i Montecchi leidt Bellini's aanpak tot een
paar absolute hoogtepunten, beginnend bij Romeo's in zijn eenvoud bijzonder
effectieve aria 'Se Romeo uccise un figlio' in het eerste tafereel. Na
Giulietta's vooral melodisch fraaie aria in het daarop volgende tafereel
volgt dan een liefdesduet waarin de extase plaats maakt voor een ondertoon
van wanhoop die maar weinig regisseurs en dirigenten in de gaten hebben
en die sfeer vindt een vervolg in een geniaal kwintet in de eerste finale
waarvan zelfs Bellini-hater Berlioz ondersteboven was. Bellini past daar
zowel in het kwintet 'Soccorso, sostegno' als in de cabaletta 'Se ogni
speme' de goedkoopste truc toe die te bedenken valt: de stemmen van de
beide geliefden in unisono of bijna unisono afzetten tegen een achtergrond
waarin de andere solisten en het koor steeds meer een worden met de 'grote
gitaar' van Bellini's orkest. Het resultaat is dat de stemmen van Romeo
en Giulietta zich steeds meer losmaken van de hen omringende vijandelijke
wereld die hen definitief heeft gescheiden en daar in een laatste omarming
boven lijken te zweven. Op papier lijkt het nergens op, maar in het theater
is het een absoluut geniaal moment!
Een ander onvergetelijk moment is het duet van Romeo en Tebaldo in het tweede bedrijf, het absolute hoogtepunt toen tijdens het Holland Festival 1966 een jonge Jaime Aragall en een jonge Luciano Pavarotti hier die rollen zongen onder een al even jonge Claudio Abbado. Na een aangrijpende solo van de klarinet volgt een bijna wanhopige solo van Romeo die overgaat in een door emoties geleid 'vechtduet' met Tebaldo. De onderbreking daarvan door een koor achter de schermen dat Giulietta naar haar laatste rustplaats begeleidt', wordt gevolgd door de cabaletta 'Svena, ah, svena un disperato', een van die typische 'zwevende' melodieën die Wagner zo bewonderde, waarbij Bellini's schijnbare onwil om te kiezen tussen majeur en mineur de wanhoop van beiden nog eens extra benadrukt. En daarop volgt dan een slotscène op een niveau dat het onbegrijpelijk maakt dat die in de 19de eeuw regelmatig werd vervangen door de slotscène uit de gelijknamige opera van Nicola Vaccai. Effectieve soberheid
Welke rampen er kunnen gebeuren als Bellini in handen valt van regisseurs
die zijn tekst- en stemgerichte aanpak niet begrijpen, hebben we helaas
kunnen zien bij De Nederlandse Opera, waar Norma door een volledig
misplaatste regie volledig de mist in ging en I puritani herhaaldelijk
van zijn essentie beroofd werd. Toen ik de foto's zag van de enscenering
van Brousssard, hield ik even mijn hart vast, maar ten onrechte. Hier
zien wij niet alleen een modernisering met een minimum aan 'regievondsten'
die in alle soberheid het accent constant op het werk legt, maar Broussard
begrijpt ook de essentie: de tragedie van dit liefdespaar afzetten tegen
een vijandige achtergrond door helemaal uit te gaan van hun teksten, hun
muziek en de daaruit voortvloeiende karakters.
Zowel de plaatsing van het drama in een fictieve (Amerikaanse?) maatschappij
als enkele (inderdaad overbodige) details hebben na de premières
van deze coproductie in München en San Francisco wat vragen opgeroepen,
vooral bij de Amerikaanse critici, maar voor mij zijn het bijna verwaarloosbare
details, zeker na alle onzin die ik regelmatig op het operatoneel zie.
De ietwat dickensiaanse aankleding met overwegend vale jassen en hoge
hoeden voor de mannen versterkt de indruk van een voor de hoofdpersonen
vijandige, bijna onmenselijke wereld, een element dat nauwelijks zichtbaarwordt
bij kleurrijke decors en kostuums die de Renaissance voor ons oproepen.
De in de lucht zwevende zadels zijn overbodig maar zeker niet storend
en ook ergerde ik mij niet aan de wel kleurig geklede dames die zich tussen
het herenkoor mengen met bloemen in hun mond (symbool voor hun opgelegde
onmondigheid?). Hooguit heb ik problemen met het balanceren tussen droom
en realiteit in de slotscène, echt storend is het ook niet. De
karakters van de beide hoofdpersonen worden er in het geheel niet door
aangetast en hetzelfde geldt voor enkele visuele elementen in de decors
en de kostumering die puur tot de 'aankleding' behoren, niet tot de 'handeling'.
Eigenlijk had ik alleen moeite met het tweede tafereel, waar Giulietta in een korte ballonjurk op een wastafel moet balanceren. Waarom dat een wastafel moet zijn, blijft onduidelijk, maar de sfeer is raak getroffen. Anders dan bij Shakespeare en Gounod is Julia/Giulietta bij Bellini een eenzaam, geïsoleerd personage, kennelijk opgesloten in haar vaders huis dat daarmee voor haar een vijandelijke omgeving wordt. Haar kamer is haar gevangenis en daarmee lopen Broussard en zijn ontwerper Vincent Lemaire visueel vooruit op haar duet met Romeo, geen extatisch liefdesduet, maar de desolate zang van twee jonge mensen die samen gelukkig willen zijn, maar die bevangen worden door wanhoop omdat zij weten dat hun kansen vrijwel nihil zijn.
Superieure DiDonato
Evenals in Donizetti's Maria Staurda (klik
hier) is Joyce DiDonato hier door haar stem en haar persoonlijkheid
in alle opzichten de spil van de uitvoering. Zij beheerst het toneel met
haar aanwezigheid en tegelijk spint zij Bellini's lange melodische lijnen
uit met een superieure stem- en adembeheersing en een grote rijkdom aan
kleuren zonder dat de stilistische kant van haar zang ook maar één
moment wordt beïnvloed door de intensiteit van haar frasering. (Dit
is belliniaans bel canto, mevrouw Bartoli!) Tijdens haar eerste recitatief
lijkt Nicole Cabell vocaal iets te zwaar en in expressie een fractie te
dramatisch voor Giulietta, maar de intensiteit van haar zang en haar dramatisch
instinct nemen snel de overhand. Haar eerste duet met DiDonato is in één
woord aangrijpend, in de eerste finale stralen beiden als vocale sterren
en hun slotscène is zonder meer ontroerend, ook in deze wat vervreemdende
regie.
Saimir Pirgu kan het als Tebaldo natuurlijk nooit winnen van de jonge
Pavarotti, maar met zijn heldere lyrische tenor zet hij een fraaie vertolking
neer. Wel zou een zowel in klank als in frasering dromeriger opening meer
contrast hebben gecreëerd met zijn opvliegende momenten later in
dat tafereel, en dat herhaalt zich tijdens de eerste finale. Een ander
detail is dat hij net iets te veel melodramatiek legt in zijn recitatief
vóór 'Svena, ah, svena'. Verder is er een redelijk goede
Lorenzo van Ao Li, maar juist deze enscenering vraagt om een Capellio
met meer autoriteit dan de vocaal weinig imposante bas Eric Owens.
Een grote kunst bij het dirigeren van Bellini is het doortrekken van melodische lijnen en het plaatsen van dramatische accenten zonder die lijnen te verstoren. Riccardo Frizza slaagt daarin uitstekend en ontneemt de muziek daardoor ook iedere schijn van sentimentaliteit, terwijl hij toch voortdurend oog en oor heeft voor de solisten. Met 96kHz/24bit bij een weergave van 4.6Mbps is het beluisteren via een Luxman C-03/M-03(B) en door de beste geluidsman van Nederland gemodificeerde Technics-speakers (SB-6) een genoegen dat ik iedereen kan toewensen. Ik heb mijzelf er in twee dagen tijd bijna drie keer op getrakteerd (de derde keer alleen capita selecta) en daarbij hield ik zelfs steeds de haarscherpe Blu-ray-beelden aan. Heerlijk zo'n regie vol sfeer die zelfs bij herhalingen niet gaat irriteren!
|
|