Componisten/werken

Robert Schumann: Vioolconcert

 

© Gerard Scheltens, oktober 2007

 

 
  Robert Schumann

In de eerste helft van de twintigste eeuw waren spiritistische seances zeer populair. Dames en heren van goede stand kwamen bijeen om onder de bezielende leiding van een meestal goedbetaald medium in contact te treden met hun gestorven dierbaren.

In Londen was het de bekende Hongaarse violiste Jelly d'Aranyi (1895-1966) die in 1933 de publiciteit zocht met de opmerkelijke uitkomst van zo'n seance met de glazen bol. Zij had niemand minder dan Robert Schumann - overleden in 1856 - in het gezicht gekeken. Hij had een belangrijke boodschap voor haar. Schumann smeekte haar zijn Vioolconcert te spelen, waarvan niemand wist dat het bestond.
Wie kon beter aan dat verzoek voldoen dan zij? Wat kwam het goed uit dat zij een achternicht was van de grote Joseph Joachim, de in 1907 overleden violist voor wie Brahms, Bruch en Dvorák hun concerten schreven! Wat een toeval dat dezelfde Joachim de eigenaar was geweest van de autograaf van Schumanns Vioolconcert!

Het bleef dus in de familie als Jelly haar carrière wat wind in de zeilen gaf door de première van dit werk te bezorgen. Het spiritistische verhaal bevat natuurlijk de nodige hocus-pocus: we mogen gerust aannemen dat de violiste allang afwist van het bestaan van de partituur. Vermoedelijk had ze bij de Pruisische Staatsbibliotheek in Berlijn, waar het sinds 1907 berustte, nul op het rekest gekregen toen ze vroeg de muziek te mogen inzien. Immers: in nauwe samenspraak met de weduwe Clara Schumann en huisvriend Johannes Brahms had Joachim bepaald dat het concert pas in 1956, 100 jaar na Schumanns dood, mocht worden gespeeld. Niet omdat hij het als een Doornroosje wilde laten wakker kussen, maar omdat hij het een zwak werk vond, het genie Schumann onwaardig. Om de reputatie van zijn oude vriend te beschermen hield hij het liever onder de pet.

Het vervolg van het verhaal is nogal bizar en zou vermakelijk geweest zijn als het niet ook sinistere kanten had gehad. De muziekwereld was natuurlijk zeer verrast dat er een vioolconcert van Schumann bleek te bestaan. Er werd druk uitgeoefend op de familie Joachim om de autograaf, ondanks het honderdjarig verbod, toch prijs te geven. Uiteindelijk kreeg Georg Schünemann de opdracht een uitgave te bezorgen voor de muziekuitgeverij B. Schott's Söhne in Mainz. In de korte 'Vorbemerkung' die deze gewetensvolle musicoloog schreef bij de in 1937 verschenen partituur, verklaart hij dat alle veranderingen die hij had aangebracht 'unmittelbar' op Schumann zelf teruggaan. Naast de autograaf beschikte hij over een piano-uittreksel waarin de componist allerlei correcties had aangegeven.

Eén van de musici die opgetogen waren over de opzienbarende vondst, was Yehudi Menuhin. De 21-jarige violist was de wonderkindstatus nog maar net ontgroeid. Na een periode van retraite wilde hij de wereld heroveren met nieuw repertoire. Een onbekend concert van Schumann was daar geknipt voor. Nog voor de publicatie van Schünemanns arbeid liet hij zich door Schott een kopie sturen en hij was enthousiast: dit was de missing link tussen de concerten van Beethoven en Brahms. Het was zijn 'heilige opdracht' om het werk te spelen en hij claimde onmiddellijk het recht de première te verzorgen.

Zowel Joachims zoon Johannes als Schumanns nog levende jongste dochter Eugenie verklaarde zich - maar niet van harte - akkoord met de schending van Joachims expliciete wens. Alle serieuze media besteedden aandacht aan dit sensationele nieuws. Menuhin wilde de première geven op 6 oktober 1937 in Leipzig, of anders op 12 november in Saint Louis. Maar ook Jelly d'Aranyi wilde zich haar 'vondst' niet laten ontnemen: zij kondigde de première aan voor 20 oktober in Londen.

Dat geen van tweeën de wereldpremière kreeg, had te maken met de politieke situatie. Ook de nationaal-socialistische machthebbers in Duitsland hadden het concert van Schumann ontdekt. Voor hen was het een fantastisch buitenkansje dat er zomaar ineens Ersatz was opgedoken voor het populaire Vioolconcert van Schumanns vriend Mendelssohn. Dit geliefde werk mocht natuurlijk niet meer gespeeld worden: het was gecomponeerd door een jood en 'dus' pervers en decadent. En nu was er een onbekend meesterwerk van een 'echte' Duitser en dan ging nota bene een jood als Menuhin ermee aan de haal! Ondenkbaar!

Begin september 1937 werd de boodschap getelegrafeerd dat een uitvoering in Amerika pas mogelijk zou zijn nadat op 12 oktober de wereldpremière door Georg Kulenkampff in Leipzig had plaatsgevonden. Vader Menuhin riposteerde dat zijn zoon het concert dan op 17 oktober in Los Angeles zou spelen. De »Reichskulturkammer« sloeg terug door de première uit te stellen tot 13 november in Berlijn. Zo ging het kat-en-muisspel door en uiteindelijk werd de datum 26 november.

De hele wereld luisterde via de radio mee, ook Yehudi Menuhin. Wat hij hoorde beviel hem niets. Weliswaar was Kulenkampff een goed violist en ook de Berliner Philharmoniker onder Karl Böhm maakten hun reputatie waar. Maar de muziek? Zo stond het niet in de partituur! Er waren forse coupures aangebracht. Om de virtuositeit te vergroten waren er meer dubbelgrepen toegepast dan Schumann had voorgeschreven, en veel passages werden een octaaf hoger gespeeld. Op die manier poogde men de vermeende depressiviteit in Schumanns werk om te buigen naar een meer frische und fröhliche levenshouding. Georg Schünemann had in zijn eigen uitgave ingegrepen op advies van nota bene Paul Hindemith, bepaald geen vriend van de nazi's, maar wel iemand die van vioolspelen wist.

Wat de radioluisteraar niet zag, was de entourage waarin het concert plaatsvond. De Berliner Philharmoniker werden omringd door hakenkruisvlaggen. Het operatheater Charlottenburg was tot de nok gevuld met »hohe Parteitiere« in vol ornaat. In de ereloge zetelden eminente muziekliefhebbers als Adolf Hitler en Joseph Goebbels. Zij klapten zich de handen stuk voor deze demonstratie van »Deutschtümlichkeit«.

De »Uraufführung« werd kort na de première, op 20 december 1937, op de plaat gezet. Dirigent was nu Hans Schmidt-Isserstedt. Op de in 1987 verschenen cd-uitgave (Teldec 8.43765, niet meer leverbaar) horen we dat Kulenkampff een uitstekende violist was. Zijn spel had beslist respectabel genoemd kunnen worden als de hele gang van zaken niet zo'n wrange bijsmaak had opgeleverd.

Menuhin hield het in Carnegie Hall uiteraard bij Schünemanns 'officiële' Schott-uitgave, toen hij Schumanns concert eindelijk op 5 december met zijn zuster Hephzibah ten doop kon houden. De orkestversie speelde hij voor het eerst op 23 december 1937 in Saint Louis met dirigent Vladimir Golschmann. Het succes leidde tot meer uitvoeringen, o.a. onder Serge Koussevitzky en George Enescu. Op 9 februari 1938 maakte hij met John Barbirolli in New York een sublieme plaatopname voor RCA Victor (verkrijgbaar op Naxos 8.110966).

De arme Jelly d'Aranyi, die de hele zaak op gang had gebracht met haar boodschap uit de glazen bol, had het nakijken. Haar Londense premiére in de Queen's Hall onder Adrian Boult vond pas plaats op 16 februari 1938. Het concert werd door de BBC uitgezonden, maar kreeg slechte kritieken en een plaatopname kwam er niet. Men keek liever uit naar Menuhin, die het werk drie weken later kwam spelen in de Royal Albert Hall.

Na alle sensatie en publiciteit is het vreemd dat Schumanns Vioolconcert in later jaren geruisloos weer van het repertoire verdween. Grote, wereldberoemde violisten als David Oistrach, Yasha Heifetz, Nathan Milstein en Isaac Stern hebben het nooit gespeeld, al zullen ze het vast wel hebben bestudeerd. Een uitzondering was Henryk Szeryng, wiens beroemde opname uit 1964 met Antál Dorati (Mercury Living Presence 434 339-2) helaas niet meer leverbaar is.

In onze jaren zijn er gelukkig meer violisten die zich het lot van dit stiefkind aantrekken (Kremer, Bell, Kantorow, Zehetmair, Zimmermann), maar het aantal verkrijgbare opnamen is nog steeds op de vingers van één hand te tellen. En dat terwijl van de concerten van Mendelssohn, Brahms en Bruch tientallen opnamen te vinden zijn...

Tot de violisten die het werk stelselmatig links lieten liggen, behoorde vreemd genoeg ook Yehudi Menuhin. Na alle ophef rond 1937/38 heeft hij het nooit meer aangeraakt. Sterker nog: in zijn memoires (Unfinished Journey, 1996) zwijgt hij in alle talen over de hele affaire. Zou hij zich achteraf gegeneerd hebben voor zijn enthousiasme voor het nieuw ontdekte meesterwerk? Zijn biograaf Humphrey Burton trekt de conclusie dat Menuhin "niet voor het eerst z'n reputatie te grabbel gooide voor een werk dat ondanks alle incidentele schoonheden zwak is en tot op de huidige dag in de marge van het repertoire verkeert." Een venijnig oordeel, niet alleen over de violist, maar ook over het Vioolconcert zelf. Hadden Joachim, Clara Schumann en Brahms dan toch gelijk toen ze het veroordeelden tot honderd jaar vergetelheid? Waarop was hun oordeel eigenlijk gebaseerd? Over wat voor werk hebben we het?

Schumann schreef zijn Vioolconcert in de onwaarschijnlijk korte tijd van twee weken: van 21 september tot 3 oktober 1853. In dezelfde periode ontstonden ook de Faust-muziek, Introductie en Allegro voor piano en orkest op.134, de drie sonates Für die Jugend en nog zo het een en ander: hij moet koortsachtig bezig geweest zijn. Gezien de haast gaf hij zich nauwelijks de tijd om alles goed af te werken. Niet lang daarna manifesteerde zich zijn ernstige depressie die zou culmineren in zijn verdrinkingspoging van februari 1854 in de Rijn. Zoals algemeen bekend werd hij gered en bracht hij zijn moeilijke laatste jaren door in een »Irrenanstalt« in Endenich bij Bonn.

 
  Clara en Robert Schumann

Het Vioolconcert is dus zijn laatste grote compositie. Er is geopperd dat het eigenlijk nog niet voltooid was, maar Schumann zelf noteerde in zijn dagboek op 1 oktober dat het klaar was. Twee dagen later verklaarde hij ook de orkestratie gereed. "Robert heeft een hoogst interessant Vioolconcert geschreven," lezen we in Clara's dagboek van 7 oktober, "hij heeft er iets uit voorgespeeld. Ik zal me niet aan een oordeel wagen voordat ik het helemaal heb gehoord". Op 13 oktober werd het manuscript vervolgens aan Joachim opgestuurd. Die reageerde opgetogen en kondigde de première aan voor 27 oktober, samen met de Vioolfantasie op.131.

Wat er daarna is misgegaan weten we niet. Op het bewuste concert in Düsseldorf, met Schumann am Pult, speelde Joachim wel de Fantasie (een aardig, maar onbelangrijk virtuozenstuk), maar het Vioolconcert maakte plaats voor dat van Beethoven. Tot een uitvoering kwam het niet meer: Schumann kreeg, na de nodige ruzies, kort daarna ontslag op staande voet als dirigent. We kennen de tragische gebeurtenissen die toen volgden.

In januari 1854, bij een bezoek van de Schumanns aan Joachim en Brahms in Hannover, werd een vergeefse nieuwe poging ondernomen het concert uit te voeren. Toen Schumann in november 1854 al in Endenich zat, schreef Joachim hem dat hij zich het werk nu had eigen gemaakt: vooral de finale begreep hij beter. Pas een jaar na Schumanns dood kwam hij erop terug. De finale heette nu »entsetzlich schwer«, maar in de eerste twee delen trof hij »wundervolle Stellen« aan. Clara probeerde hem op te monteren, maar al snel werd er in de briefwisseling niet meer van het Vioolconcert gerept. Het ontbreekt in de Gesamtausgabe van Schumanns werk van 1879. Bij Joachims dood in 1907 gingen het manuscript en alle aantekeningen naar de Pruisische Staatsbibliotheek. Het bizarre twintigste-eeuwse vervolg kent u al.

Wat is er mis met dit Vioolconcert? Wat mij betreft niet veel. Vergeleken met het volmaakte pianoconcert op.54 en het niet minder gave celloconcert op.129, allebei in a-klein, is de solopartij minder in balans met het orkest. Het is dan ook meer een virtuozenconcert met orkestbegeleiding. Sommige passages, vooral in de finale, waren naar Joachims oordeel onviolistisch geschreven, maar onspeelbaar is het zeker niet. Het openingsdeel heeft een pakkend hoofdthema en ook het lyrische tweede thema blijft in het hoofd hangen. De solopartij kent baroktrekjes in de ornamentiek van de vioolmonologen: Schumann kende zijn Bach! Hoogtepunt van het werk is zeker het tweede deel, met die prachtige dialoog van solocello en -viool. De morbiditeit die sommige critici hierin hoorden, heb ik nooit kunnen ontdekken. De zonder onderbreking volgende finale met zijn polonaise-ritme is het meest traditioneel uitgevallen. Toegegeven: hier horen we wat levenloos passagewerk voor de soloviool, maar dat is beslist niet genoeg om dit hele concert te veroordelen.
Ik ben er dan ook van overtuigd dat het oordeel van Schumanns getrouwen niet zozeer gebaseerd was op de merites van het werk zelf, maar op hun pijnlijke herinneringen aan de tragische laatste periode van Schumanns leven. De onmacht die zij voelden toen het aankwam op een uitvoering, zette zich in de twintigste eeuw voort op een groteske manier. Moge dit ontroerende Vioolconcert in de eenentwintigste eeuw een beter lot krijgen: dat verdient het zeker.

Naschrift: nóg een vioolconcert van Schumann?

Met heel wat minder tumult dan vijftig jaar eerder werden we in 1987 verrast met de wereldpremière van nóg een vioolconcert van Schumann uit de nalatenschap van Joseph Joachim. Hoe kon dit over het hoofd zijn gezien? Maar echt spectaculair was het niet. Het bleek te gaan om een overbekend werk: Schumanns eigen vioolversie van zijn celloconcert in a op.129. Hij had die vermoedelijk gemaakt in de vroege herfst van 1853, dus toen hij ook werkte aan het concert in d. Omdat het te boek stond als een compositie van Joachim, was het manuscript nooit eerder onderzocht. De cellopartij is één (soms twee, soms nul) octaaf hoger getransponeerd en er zijn wat kleine wijzigingen ten opzichte van de originele versie. Omdat de orkestpartij ontbreekt, hield men zich aan die van het celloconcert. Ik vraag me af of dit laatste overeenstemt met Schumanns intenties, maar in elk geval klinkt het werk in de uitvoering van John Storgards (Ondine) overtuigend genoeg. Niet echt een onmisbare aanwinst, maar heel leuk voor een keertje.


index

Home  -  Actueel  -  Audio  -  Muziek  -  Video  -  Boeken  -  Links