![]() Componisten/werken Fanny Mendelssohn: in de schaduw van haar broer
© Gerard Scheltens, oktober 2007
|
||||||||
"Dat lied Italien van u, mister Mendelssohn," dweepte
koningin Victoria, "dat vind ik zó prachtig... vindt
u het goed als ik het zing?" Ziedaar de levenstragiek van Fanny Cäcilie Hensel néé Mendelssohn-Bartholdy, de componiste die geen componiste mocht zijn. Voor een vrouw die in de negentiende eeuw in een steenrijke, deftige familie geboren werd, was het ondenkbaar zichzelf te degraderen tot een bestaan als zelfstandig kunstenares. Daarom was het lied Italien, met vijf andere van Fanny's hand, in 1824 gepubliceerd in op. 8 en 9 van haar beroemde broer Felix. Die ondervond geen enkele beperking in zijn artistieke ontplooiing. Het talent van zijn zuster was niet minder veelbelovend, maar toch was haar lotsbestemming een andere. Fanny Mendelssohn werd geboren op 14 november 1805 als oudste
kind in een welgestelde familie. Haar vader Abraham, zoon van
de joodse filosoof Moses Mendelssohn, richtte in haar geboortejaar
een handelsbank op; haar moeder Lea Salomon kwam uit een bankiersgeslacht.
Om het antisemitisme in de betere kringen te ontlopen ging de
familie in Fanny's zestiende jaar over tot het protestantisme.
De oudste twee, Fanny en Felix, werden al snel wonderkinderen. In Parijs kregen ze les van Marie Bigot en in Berlijn nam de componist Zelter het talentrijke tweetal onder zijn hoede. Hij onderwees hun de traditie van Bach, Mozart en Beethoven, die bepalend zou blijven voor hun ontwikkeling. Op haar dertiende speelde Fanny het complete eerste boek van het Wohltemperierte Klavier uit het hoofd. Een jaar later verraste ze haar vader met haar eerste compositie: het verjaarslied Ihr Töne, schwingt euch fröhlich!, nog voor haar zestiende verjaardag gevolgd door tientallen andere liederen, elf pianostukken en een aantal koorwerken. In haar jeugd gold Fanny - in de woorden van Goethe - als "Felix' even begaafde zuster." In 1822 kregen Fanny en Felix samen les van Ignaz Moscheles, maar vanaf hier begonnen hun wegen uiteen te lopen. Felix als man kon zich ongestoord verder ontwikkelen, aan Fanny werd duidelijk gemaakt dat het speelkwartier voorbij was. "Misschien zal de muziek zijn beroep worden," schreef haar toch zo kunstminnende papa, doelend op Felix, "maar voor jou kan en mag het slechts versiering zijn en nooit de basis van je bestaan en bezigheid". Een vrouw behoorde haar leven te geven aan haar gezin en kinderen, en daarmee uit.
Haar broer, conventioneel als hij was, dacht er niet anders over, maar dat stond de verstandhouding met zijn zus niet in de weg. Van jongs af aan waren zij samen 'in de muziek'. Aan de ontwikkeling van Lieder ohne Worte, Felix' handelsmerk, heeft Fanny minstens zoveel bijgedragen. Ze wedijverden met elkaar, speelden en componeerden samen, schreven elkaar dagelijks lange brieven en hielden dat hun hele leven vol. Hun band was zo hecht dat een snaaks familielid wilde weten 'wanneer de bruiloft was'... Uit Fanny's correspondentie en dagboeken blijkt dat zij moeite had met haar lot. Zij beklaagde zich over de beknotting van haar creativiteit, maar toch schikte ze zich erin. De familieband bleef hecht en ook na haar huwelijk met de schilder Wilhelm Hensel woonde ze in het enorme huizencomplex dat de Mendelssohns bewoonden aan de Leipzigerstrasse in Berlijn. Hensel had Fanny al in 1823 een aanzoek gedaan, maar werd toen door haar moeder afgewezen: een kunstenaar als Hensel was geen goede partij. Pas in 1829 mochten ze trouwen, waarschijnlijk omdat de familie inmiddels onder de indruk was van Hensels werk. Fanny schreef aan Felix, die er niet bij kon zijn: "Elke dag en elk ogenblik van mijn leven zal ik van je houden uit het diepste van mijn hart, en ik ben er zeker van dat ik daardoor Hensel niet benadeel". Hoe Hensel dacht over die eeuwige broer, die met Fanny muzikale geheimen deelde waar hij als schilder buiten stond, is niet duidelijk, maar het huwelijk was niet ongelukkig. Als er iemand haar stimuleerde in haar muzikale aspiraties, was hij het wel. Waar Felix sterk gekant was tegen publicatie van zijn zusters muziek, probeerde Hensel de uitgevers juist te interesseren. Het bracht Fanny in een lastig parket. Natuurlijk wilde zij niets liever dan haar muziek gedrukt te zien, maar het oordeel van haar broer woog zwaarder. "Bij elk ander onderwerp zou ik natuurlijk onvoorwaardelijk meegaan met de wensen van mijn echtgenoot, maar in dit speciale geval is jouw instemming te belangrijk voor mij," schreef ze in 1836. Zijn antwoord moet haar hebben teleurgesteld, want hij bleef van mening dat ze wel wat anders aan haar hoofd had dan muziek. Daar zat wat in: in 1830 was haar zoon geboren met de veelzeggende voornamen Sebastian Ludwig Felix. Waarschijnlijk heeft Fanny in deze periode ook een paar miskramen gehad, die haar psychische toestand niet ten goede kwamen. Ze werd depressief en beklaagde zich bij haar broer voor haar gebrek aan creativiteit, maar opnieuw toonde hij weinig begrip. De succesvolle Felix was een verwende jongen die zich moeilijk kon inleven in de noden van zijn zuster. Voor haar bleef een veredeld amateurisme over. In navolging van
haar moeder stortte Fanny zich op de Sonntagsmusik. Op zondagochtend
werden aan de Leipzigerstrasse concerten gegeven die door zo'n
honderd gasten werden bijgewoond. Goede amateurs en ingehuurde
beroepsmusici gaven recitals en kamerconcerten en er was in het
grote wooncomplex ook plaats voor orkesten en koren. Fanny zelf
speelde piano en dirigeerde en bovenal was zij nu in staat haar
eigen composities ten gehore te brengen. Er kwam een keerpunt. Op een Italiëreis met man en zoon in 1839-40 deed Fanny nieuwe impulsen op. Ze wijdde zich weer aan compositie. Zelfs kwam er uitzicht op publicatie van haar werk, maar eerst moest broer Felix zijn zegen geven. En hij, die anders bijna dagelijks schreef, liet haar een maand wachten op het antwoord: nou ja, vooruit dan maar. En zo verschenen liederen en pianowerken in druk. Daardoor aangemoedigd schreef ze in 1847 haar bekendste werk: het fraaie Pianotrio in d. Alles wees erop dat Fanny Mendelssohn zich eindelijk een plaats ging veroveren in de muziekwereld, toen ze op 14 mei 1847 plotseling overleed aan een beroerte. Nog geen half jaar later, op 4 november stierf ook Felix. Hij werd naast haar begraven. Daarmee werd de lotsverbondenheid bezegeld van twee begaafde musici: de broer die zijn genie vrijuit kon ontplooien en de zus die vocht voor haar recht om datzelfde te doen. Wat als zij een eeuw later hadden geleefd? Opnamen In de cd-schappen zijn Fanny Mendelssohns werken moeilijk te vinden. Gelukkig kunnen we dankzij labels als Thorofon, Koch, Hyperion, CPO en Claves toch kennis nemen van haar talent dat zich (noodgedwongen?) vooral manifesteerde in de intimiteit van de liedkunst en de kamermuziek. Voor een representatieve doorsnede van haar pianomuziek, zoals de drie sonates, bent u goed af met de twee cd's van Liana Serbescu. Muziek die aanknoopt bij Schubert en Beethoven, maar ook een schakel vormt met Schumann en soms zelfs Brahms (CPO 999013-2 en 999015-2). Fanny's bekendste kamermuziekstuk is het bovengenoemde pianotrio op. 11. Ik tel minstens 6 opnamen van dit persoonlijke, uitgebalanceerde werk; die van het Dartington Piano Trio (gekoppeld aan het Trio in g van Clara Wieck) is vermoedelijk nog te krijgen (Hyperion 55078). Een heel mooie cd is The Art of Mendelssohnian Song, waarop de sopraan Francine van der Heijden en de pianiste Ursula Dütschler liederen ten gehore brengen van zowel Fanny als Felix. Fanny's fijnzinnige gevoel voor het genre toont aan dat zij beslist niet onderdeed voor haar broer. De uitvoeringen van o.a. de Three Byron Songs (1836), de fraaie Cavatina (1840) en het Ave Maria zijn om van te houden (Claves CD 50-9901). Bronnen: Hensel, Fanny: Tagebücher, red. H.G. Klein & R. Elders,
Wiesbaden 2002. index | ||||||||