Componisten/werken

Jan van Vlijmen: Monumentum

 

© Maarten Brandt, augustus 2005

 

Monumentum

A Symphony in Two Movements for large orchestra and mezzo-soprano (1998)

geschreven in opdracht van de Vara-matinee voor het Radio Filharmonisch Orkest en Edo de Waart

ter nagedachtenis van Benno Premsela (1920-1997)


Het eerste wat opvalt bij beluistering van Monumentum is de ongekende expressieve rijkdom, die zonder meer verwant is te noemen aan het symfonische werk van Bruckner, Mahler, Berg en Schönberg; componisten die de mogelijkheden van het laatromantische symfonieorkest tot in het extreme hebben uitgebuit. Wat overigens niet betekent dat Monumentum zonder meer voor een laatromantisch symfonieorkest is geschreven, ook al lijkt dit bij vlagen wel degelijk zo te zijn.

Alchemistisch proces

Jan van Vlijmen heeft ooit benadrukt dat de 'ontmanteling' van het traditionele symfonieorkest hem vanaf den beginne voor ogen heeft gestaan. Wie dan ook zijn Werdegang  als componist overziet, herkent daarin een analogie met het alchemistische proces dat zich, grofmazig geredeneerd, in drie fasen ontvouwt: de zwarte, de witte en de rode fase. De zwarte fase is die van de fragmentatie, een situatie die met een beetje goede wil met 'ontmanteling' is te vertalen. De 'ontmanteling' van het symfonieorkest wordt niet geheel ten onrechte mede in verband gebracht met het in de jaren zestig hevig bekritiseerde establishment, waartoe de symfonische sector bij uitstek behoorde. Niettemin was Van Vlijmen, in tegenstelling tot sommige van zijn collega-componisten, niet zozeer in de politieke implicaties van die discussie geïnteresseerd als wel in de muzikale.

Geïnspireerd door componisten als Pierre Boulez en Karlheinz Stockhausen raakte hij meer en meer geboeid door het denken in termen van groepen. Dat denken is een rechtstreekse consequentie van de compositorische ontwikkeling in de naoorlogse jaren, en had vooral tot oogmerk de klankruimte te emanciperen en met muzikale gebeurtenissen te bevolken. Het gevolg hiervan was een intrigerende gelaagdheid, zowel wat het tijdsverloop als wat de ruimtelijkheid betreft. Een en ander heeft geresulteerd in composities voor diverse en verspreid over de zaal opgestelde groepen instrumentalisten.

Via deze min of meer 'experimentele' groepen-stukken uit de eerste helft van de jaren zestig ontwikkelde Van Vlijmen gaandeweg een orkestrale sonoriteit, die zonder die confrontatie met het 'groepsdenken' nooit zo zou hebben geklonken als zij nu klinkt. Dat is in het bijzonder waarneembaar in het imposante vierluik Quaterni (1979-1984), waarmee de 'witte' of 'reinigingsfase' binnen het alchemistische proces zijn intrede doet. Deze fase vindt ten slotte zijn sublimatie in de realisatie van Monumentum, waarmee het bereiken van de 'rode fase', namelijk die van opstanding en vernieuwing, een feit is. Door het manipuleren van groepen wordt in dat werk een geëvolueerde vernieuwde symfonische vorm verwezenlijkt, hetgeen nog eens extra wordt bevestigd in de nadrukkelijke wens van de componist om Monumentum als een symfonie te kwalificeren.

Thematische grondgedachte

Het eerste, instrumentale deel bestaat, conform de titel Heptagon (letterlijk: 'zevenluik'), uit zeven in elkaar overgaande episodes die zich van elkaar onderscheiden door lengte, tempo en instrumentatie. De lengteverhoudingen, waarop ook de metronoomcijfers zijn gebaseerd,  tussen deze zeven onderdelen bedraagt: 4-2-7-5-3-1-6 (in totaal dus 28).

Het aanzienlijk kortere en op een tekst van de Poolse dichteres en Nobelprijswinnaar Wisława Szymborska (1923) gebaseerde tweede deel (The Invisible Door) stoelt op een thematische grondgedachte waarvan het leeuwendeel van het materiaal in Monumentum is afgeleid. De kern van deze grondgedachte is een intervalconstellatie, opgebouwd uit een reine en een verminderde kwint die samen een verminderde none opleveren. Dit is niet toevallig de omvang van het thema uit de Prélude in bes uit het tweede boek van Bachs Das wohltemperierte Klavier (waarbij het binnen dat thema gaat om de tonen des-ges-c). Deze intervalconstellatie treedt, zij het losgeweekt van Bach, zowel aan het begin van Heptagon als tijdens de aanhef en het gedeelte vlak voor het slot van The Invisible Door letterlijk aan het licht, maar ook elders passeert zij in diverse gedaantes de revue.

Van stoffelijke naar imaginaire ruimtelijkheid

Kenmerkend voor het thematische materiaal is dat dit veelal gelijktijdig binnen verschillende lagen melodisch en harmonisch wordt gevarieerd en versterkt door het opsplitsen van de symfonische formatie in orkestgroepen. Dit wordt meteen duidelijk aan de hand van de eerste episode van Heptagon, waar de strijkers zijn uitgesplitst in twee groepen, die dezelfde thematische substantie gelijktijdig op een verschillende manier modificeren. Het confronteren van diverse instrumentale groepen met elkaar manifesteert zich tijdens de eerste zes episodes vrijwel onafgebroken, zij het dat de stoffelijke ruimtelijkheid van de vroegere groepscomposities nu heeft plaatsgemaakt voor een imaginaire ruimtelijkheid, aangezien de groepen ditmaal in elkaar zijn geschoven en getransformeerd tot een groot en uiterst gedifferentieerd opererend symfonieorkest.

Lag de nadruk gedurende de eerste episode op de strijkers, het slagwerk en drie harpen, in de tweede ligt het accent op de - gedempte - koperblazers, en in de derde episode, die in een hevige tutti-uitbarsting uitmondt, vormen de houtblazers een intrigerende achtergrondlaag. In het vierde onderdeel voeren deze houtblazers de hoofdtoon, in een koraalachtige passage die wordt doorkruist door stuwende, welhaast ritueel bezwerende strijkersakkoorden (gebaseerd op dezelfde getalsformule waarop het hele werk berust). De vijfde episode stelt de tokkelinstrumenten en marimba's centraal, en de zesde en kortste episode is toevertrouwd aan het slagwerk en de contrabassen. Het laatste gedeelte is het eigenlijke 'tombeau'. In tegenstelling tot de voorgaande onderdelen, die bij uitstek polyfoon zijn, verloopt het geheel hier overwegend homofoon. Samen met de afsluiting van de derde sectie behoort de zevende episode dan ook tot de meest symfonische delen van Heptagon.

Catharsis

The Invisible Door is een toonzetting van het gedicht 'Over de dood, zonder overdrijving' van Wisława Szymborska. Karakteristiek is dat Szymborska de dood allerminst melodramatisch en sentimenteel benadert, en dat er een zeker verzet in doorklinkt. Bijna voortdurend is er een ironische ondertoon hoorbaar, die in The Invisible Door contrasteert met de melancholieke atmosfeer van de muziek. De aldus opgeroepen spanning tussen de ironische wendingen van het gedicht en de dramatische lading van de muziek is een typisch expressionistisch kenmerk. Hoewel de componist met de gedachte heeft gespeeld het te laten bij Heptagon, dat op zich genomen als een gaaf geheel kan worden opgevat, is dat tweede deel er gelukkig toch gekomen. Juist dankzij de ongenaakbare kracht van het door reliëf en contrast gekenmerkte zevenluik werkt The Invisible Door hierna als een catharsis. Die indruk wordt nog versterkt door de wijze waarop de muziek de in het gedicht beschreven onbeholpenheid van de dood afzet tegen de onoverwinlijkheid van het leven, zoals vooral blijkt uit de episode op basis van de volgende versregels:

Harten kloppen in eieren.

Babyskeletten groeien.

Zaden vormen hun eerste twee blaadjes

en worden vaak zelfs hoge bomen aan de horizon.

Alleen al vanwege de wijze waarop Van Vlijmen deze woorden in klank heeft vertaald, mag Monumentum tot de hoogtepunten uit de twintigste-eeuwse muziek in het algemeen en de Nederlandse in het bijzonder worden gerekend. De verbrokkelde, sporadisch uitgelichte citaten uit eerder genoemde Prélude in bes van Bach die kort na deze passage volgen, kunnen in de geest van Szymborska eventueel ook ironisch worden geduid. Om met de componist te spreken: 'Zoals bekend klinkt in de hemel alleen Bach, en eigenlijk opent de hemel zich hier even en kijkt Benno vanaf zijn wolkje nieuwsgierig omlaag.' Desondanks versterken deze noten in de beleving van de luisteraar de catharsisachtige werking van The Invisible Door, dat zodoende een voorbeeldige aanvulling is op Heptagon.


Maarten Brandt (1953) is actief als artistiek adviseur van het Limburgs Symphonie Orkest en het Philharmonisches Orchester Hagen (Duitsland). Voorts doceert hij orkestliteratuur en programmeren aan de hoofdvakopleiding orkestdirectie van het Koninklijk Conservatorium in Den Haag. Daarnaast schrijft hij regelmatig artikelen voor Mens en Melodie, cd-recensies voor de dagbladcombinaties De Gelderlander en de Apeldoorns/Deventer Courant en vervaardigt hij tal van programmatoelichtingen voor de orkesten in den lande. Ook geeft hij regelmatig lezingen over muziek en mondelinge concert-inleidingen. Brandt heeft een brede en veelzijdige smaak. Tot zijn favoriete componisten behoren Josquin des Prez, Johann Sebastian Bach, Ludwig van Beethoven, Anton Bruckner, Richard Wagner, Giuseppe Verdi, Giacomo Puccini, Gustav Mahler, Alban Berg, Arnold Schönberg, Claude Debussy, Karl Amadeus Hartmann, Hans Werner Henze, Witold Lutoslawski, Pierre Boulez, Iannis Xenakis, Karlheinz Stockhausen, Matthijs Vermeulen, Jan van Vlijmen en Otto Ketting. Componisten met wie hij niets opheeft zijn: Dmitri Sjostakovitsj, Camille Saint-Saens, Mauricio Kagel en Aram Katsjatoerjan. Tot zijn belangrijkste publicaties behoren het boek 'Wegen naar Boulez' (1995, Koklyra,Kampen), een uitvoerige beschouwing over het muziekdrama Die Soldaten van Bernd Alois Zimmermann, verschenen in het onder redactie van Dick Disselkoen staande boek 'Twaalf opera's in de spiegel van hun tijd' (1993, Sun-Open Universiteit, Nijmegen/Heerlen) en het essay 'Het artistieke beleid van een 'koningskoppel' - recept voor het nieuwe millennium gepubliceerd in het door Paul Korenhof samengestelde Liber amicorum voor Bernard Haitink (1999, Anthos, Amsterdam).

index

Home  -  Actueel  -  Audio  -  Muziek  -  Video  -  Boeken  -  Links