![]() Componisten/werken Hans Werner Henze: Tristan (Préludes voor piano, geluidsband en orkest)
© Maarten Brandt, februari 2008
|
De muziek van Gustav Mahler is voor Hans Werner Henze van kardinale
betekenis. In al zijn grote werken, met Tristan, de ‘Liebeslieder’
voor cello en orkest alsmede de Zevende, Negende en Tiende symfonie
voorop, komt zijn ondubbelzinnige affiniteit met het erfgoed van
deze componist naar voren: In een interview met Diether Rexroth heeft hij zich tevens uitgelaten over zijn in 1973 voltooide compositie ‘Tristan’ voor piano, geluidsband en orkest en dit werk omschreven als een geheel waarin het draait om “Grosse Trauer um Verlorene”. Hierbij refereert Henze aan de ten gevolge van een noodlottig ongeval omgekomen dichteres Ingeborg Bachmann, de dood van Salvador Allende en de daaruit voortvloeiende val van de Chileense democratie. Niet voor niets staat in Tristan de betekenis van de dood in het perspectief van het leven met al zijn twijfels centraal. De inhoud van het opus heeft dikwijls de muziek van anderen tot onderwerp en zeker niet uitsluitend die van Wagner. Eerdergenoemde verbintenis met Mahler ligt voor de hand: ook in zijn muziek immers wemelt het van stijlcitaten en soms ook letterlijke ontleningen, die evenwel geen enkele afbreuk doen aan het eigen idioom, integendeel. Henze nu, treedt in zijn Tristan in dialoog met zichzelf en raadpleegt daartoe het verleden, waarmee hij zich onlosmakelijk verbonden voelt. Sleutelwerk Tristan is een sleutelwerk van Henze, waarin veel van zijn artistieke en levensbeschouwlijk/politieke uitgangspunten zijn belichaamd. Behalve het ‘Im Fragestellen’ van de muziek zelf is Tristan vervuld van een heimwee naar het onbereikbare, waardoor deze partituur behalve twintigste eeuws tevens romantisch in de meest singuliere zin des woords is. Het heimwee in kwestie slaat zowel op die naar het verleden als die naar een betere en vooral: humanere samenleving. Deze drang is even hevig als het onvervulbare verlangen van Tristan naar Isolde en vice versa. En net als in Wagner’s alle grenzen slechtende muziekdrama Tristan und Isolde kan dit heimwee ook in Henze’s Tristan slechts door de dood teniet worden gedaan. Maar er is meer, want de componist verwijst ook naar Gottfried von Strassburg, auteur van de oer-Tristan uit ca. 1210, én naar de uit de veertiende eeuw stammende anonieme Florentijnse Lamento di Tristano. Uit een door Henze geschreven en uit 1975 daterende uitvoerige beschouwing over Tristan blijkt voorts dat hij tevens aan Thomas Mann’s novelle Der Tod in Venedig heeft gedacht. Daarin is eveneens sprake van de hunkering naar een zuivere, allesomvattende, maar bij de gratie daarvan onvervulbare liefde. Andere inspiratiebronnen voor Henze waren twee werken uit het domein van de beeldende kunst, te weten Tempesta van Giorgione (Giorgio Barbarelli) en El sueno de la razon produce monstruos (“De slaap der rede brengt monsters voort”) van Francesco Goya. De voortstelling van Goya’s ets toont ons een nachtmerrieachtig visioen. De boodschap is dat de passiviteit van het verstand (de “slaap der rede” dus) vrij spel geeft aan de waanzin (“monsters”). Henze voelt een opmerkelijk verband tussen het ontstaan van zijn Tristan en de ets van Goya: “Nachts schreibde ich auf was ich im Halbschlaf oder im Traum Höre, beschreibe es verbal. Er ergeben sich auch eine Form und eine Name: ‘Tristan’. Die Klänge fliegen nachtmahrartig umher, wie die Fledermäuse aus jener Radierung Goya’s (...).” Houvast Dat Henze inzake zijn bemoeienissen met de waanzin ook de recente
historie in gedachten heeft gehad is boven iedere twijfel verheven.
Daar staat zijn nadrukkelijke maatschappelijke betrokkenheid (‘Beschaffenheit’)
borg voor, getuige de wijze waarop hij zich in het interview met
Rexroth over de dood uitlaat. De dood als een natuurlijke en harmonische
afronding van het leven ziet hij als iets positiefs. Twee soorten
dood zijn Henze echter een gruwel. De eerste is de beëindiging
van het leven door moord als gevolg van onverschillig welke vormen
van geweld. Het vertrappen van de natuur en het doden van dieren
beschouwt hij dan ook als een even groot vergrijp aan de waardigheid
van het bestaan. De andere dood is evenwel eerder overdrachtelijk
en psychisch van aard. Zij vindt haar oorsprong in een stilstand
van ontwikkeling als oorzaak van allerhande burgerlijke rituelen
en automatismen, die de mens doen verstarren en het hem onmogelijk
maken zich creatief te ontplooien, zich sterk te maken voor cultuur. ‘Gebroken muziek’ De geluidsband werd vervaardigd in de elektronische studio van
Peter Zinovieff, aan wie de partituur van Tristan is opgedragen
en met behulp van wiens apparatuur ook de tape voor Henze’s
Tweede vioolconcert werd gemaakt. Als bronnen voor het materiaal
van de geluidsband fungeren onder meer een geprepareerde piano,
en klanken welke afkomstig zijn van spelers die zich van renaissance-instrumenten
(soms zijn tonen van fluiten, schalmeien en luiten herkenbaar)
bedienen, die flarden van het Lamento di Tristano te beste geven.
Het resultaat is een ‘gebroken muziek’, die tot doel
heeft de confrontatie van de door Henze opgeroepen traditie bizar
en vervreemdend te maken. Het is overigens allerminst toevallig
dat de geluidsband zich juist op die plaatsen manifesteert waar
depressiviteit en waanzin aan de orde zijn, zoals in ‘Tristans
Lament’, ‘Tristans folly’ en het ogenblik pal
voor de ‘Epilogue’. Storm I) ‘Prologue’: soloPrélude nr. 1 voor piano Na het ‘tenderly’ verlopende begin raakt de pianosolo in een stroomversnelling terecht, waarbij een aantal imponerende fortissimoakkoorden de revue passeren. Via enkele onderbrekingen door de houtblazers wordt de toonsoort a kleine terts bereikt, dezelfde toonsoort als die waarop in het Tristanvoorspel steeds wordt gezinspeeld, maar die daar niet wordt bevestigd. Deze kleine drieklank wordt hier echter breed uitgemeten op basis van een lang aangehouden en zeer zacht orgelpunt, dat de overgang is naar het tweede gedeelte. II) ‘Tristans Lament’ voor piano, geluidsband
en orkest Het is alsof er een storm opsteekt. De ingehouden smart van de introductie ontaardt nu in een wilde vertwijfeling tot uitdrukking komend in een muziek die een en al ontheemdheid uitdrukt. Dreigende klankblokken van het koper en snel in dynamiek toenemende slagwerkfiguren markeren de opmaat tot een markante hoornsolo, die luid boven het orkest uitklinkt. Vervolgens klinkt een mildere en zangrijke variant van dit gegeven in de celli. Na de nodige climaxen breekt een walsachtige episode in de piano aan. Door de combinatie hiervan met het in extreme luidsterktes opererende orkest en de sterk hallucinatoire klanken op de geluidsband ontstaat een aan een nachtmerrie verwant zijnd pandemonium. Even plotseling als het visioen opkwam, verdwijnt het echter weer. Donderslag bij heldere hemel III ‘Préludes (piano) and variations (orkest)’ Thans is opnieuw het woord aan de piano (soloPrélude nr. 2). In tegenstelling tot het schroomvallige karakter van de introductie overheerst nu een meer vloeiende beweging. Hoewel de notentekst volledig metrisch is gefixeerd, dient de pianist de Prélude in kwestie te vertolken alsof deze ter plekke wordt geïmproviseerd. De tempo giusto-sectie suggereert een opgeruimde sfeer. Het orkest borduurt hier aanvankelijk op een lichtvoetige en
scherzoachtige wijze op voort. Via een ‘raketfiguur’
van het koper slaat de stemming abrupt om. De gestiek wordt nerveuzer
en samengebalder. Na een korte en felle uitbarsting hervat de
pianist zijn betoog met een rank opgevatte derde soloPrélude in
een vlot tempo. De rappe opeenvolging van stemmingen blijft zich
evenwel voortzetten. dit overeenkomstig een droom waarin diverse
en soms sterk uiteenlopende sensaties in enkele secondes worden
samengeperst. Karakterstukken IV ‘Tristans folly’ voor piano, geluidsband en
orkest V Orkest Dit gedeelte bezit de opbouw van uit een reeks van karakterstukken bestaande suite, waarmee zowel eer wordt bewezen aan de traditie der ‘Orchesterstücke’, van Schönberg en vooral Berg als ook de barok. De wals (Burla I) valt geheel aan de strijkers toe, terwijl in Burla II de schijnwerpers vooral op de blazers staan gericht. De eerste Ricercare is een verwerking van het materiaal van beide voorgaande secties, maar tegelijkertijd een soort langzame geleding, waarin wordt teruggeblikt op de voorafgaande gebeurtenissen, zij het dan van enige afstand. Burla III is een kleinschalige synthese van een mars en een scherzo naar Mahleriaans model. Ricercare II is vooral herkenbaar aan de fraaie klarinetsolo waarvan de gegevens ook met andere instrumenten worden uitgewisseld, zoals de vibrafoon en de mandoline. Allengs mondt deze Ricercare uit in een largo. Nu wordt naar het beslissende hoogtepunt van Tristan toegewerkt, dat kan worden gezien als het – bijna letterlijk – ontploffen van de symfonische traditie. Op de band zijn, naast tal van andere geluiden, volledig vervormde rudimenten van een stem ener Wagner-zangeres hoorbaar. Verloren paradijs VI ‘Epilogue’ voor piano, geluidsband en orkest “She takes him in her arms, and then, lying out full length, she kisses his face and lips and clasps him tightly to her. Then straining body to body, mouth to mouth, she at once gives up her spirit and of sorrow for her lover dies thus at his side.” Als fundament voor deze tekst fungeert de aanhef van het voorspel tot het derde bedrijf uit Wagners Tristan. Na dit moment, een heuse ‘coupe de théâtre’, tekent zich op de geluidsband een collage van geheimzinnige en vanuit de verte komende klankfiguren af, die totaal anders zijn dan die tijdens de waanzinscènes van bijvoorbeeld ‘Tristans folly’. Klokgelui vult de ruimte, terwijl het orkest in een fijnmazige en haast caleidoscopische textuur schittert. Tijdens de afsluitende geleding van de ‘Epilogue’ heft de pianist samen met het orkest een melodie aan, die verre associaties wekt met Brahms’ en Chopins meest melancholieke ingevingen. Er wordt, om met Ingeborg Bachmann te spreken, een smartelijk verlangen naar het Paradijs mee uitgedrukt. Het ‘paradijs’ waar nog geen spraakverwarring heerste en mens, wereld en woord nog een onlosmakelijke eenheid waren en waarvan de onbereikbare en in de meest ruime zin van dat begrip ‘klassieke traditie’ voor Henze het zinnebeeld bij uitstek is. index |