Componisten/werken Kent u Christoph Graupner? (16)
© Gerard van der Leeuw, december 2022
|
|||
In Graupners aanstelling als vicekapelmeester in Darmstadt, gedateerd 28 januari 1709 kunnen we lezen:
Van meet af aan schreef Graupner cantates voor het hof in Darmstadt (in totaal 1418 stuks!), daarbij aanvankelijk bijgestaan door vicekapelmeester, componist en baszanger Gottfried Grünewald (1675-1739). Een man waar we niet veel van weten. Grünewald werd in Seifhennersdorf bij Zittau geboren. Van zijn jeugd en muzikale opleiding is niets bekend. Graupner heeft hem waarschijnlijk in Leipzig, waar beiden studeerden, leren kennen. In 1703 vinden we hem als baszanger en componist aan de Oper am Gänsemarkt in Hamburg, waar hij ook Graupner weer heeft omtmoet. Tussen 1709 en 1711 werkte Grünewald aan het hof in Weißenfels. Hij trouwde met Johanna Rosina, de dochter van kapelmeester Johann Philipp Krieger. Rond 1712 werd hij vicekapelmeester in Darmstadt. Van zijn oeuvre, bleef uitsluitend een uitgave met zeven Partiten voor klavier over. Men vermoedt dat hij, net als Graupner overigens, wilde dat zijn complete muzikale nalatenschap na zijn dood werd verbrand. Helaas kunnen we zijn cantates dus niet vergelijken met die van Graupner. Maar dat hij een begenadigd baszanger moet zijn geweest blijkt wel uit de vele cantates die Graupner met hem in gedachte schreef. Graupner schreef in totaal 192 cantates voor de zon- en feestdagen tussen de eerste Advent en Driekoningen. Hier wil ik het hebben over Gott seÿ uns gnädig GWV 1109/41, geschreven op een tekst van J.C. Lichtenberg voor Nieuwjaarsdag 1741, een zondag. De tekst in de door Graupner gebruikte spelling: Dictum (naar Psalm 67:2-3): Recitativo accompagnato: Koor: Recitativo: Koor: Recitativo accompagnato: Koraal: Een cantate voor sopraan, alt, tenor, bas, 2 trompetten, 2 stel pauken, 2 hobo’s, strijkers en continuo. Het hof had geen vast koor. Er was Grünewald en enkele sopranen. De rest werd ad hoc aangetrokken. Alle partijen zullen solistisch bezet zijn. In deze cantate is goed hoorbaar dat de muzikale smaak in Darmstadt met het aantreden van Ludwig VIII veranderd was. Was die onder zijn voorganger vooral op het Frankrijk van Lully gericht, Ludwig VIII had een voorkeur voor meer galante (Italiaanse) muziek. Uiteraard wordt aan het eind van de cantate landgraaf Ludwig VIII in het zonnetje gezet. Darmstadt mag in z’n handjes wrijven met zo’n voortreffelijke vorst! En de cantate begint - typisch Lichtenberg - met Christus die ons verzoent met God de Vader. Het hoogtepunt van deze indrukwekkende cantate is ongetwijfeld het grandioze koor Jesu ewger Hoher Priester.
Een koor om je adem bij in te houden! Op een klanktapijt van alt, tenor en bas, die in lange noten zingen, smeekt de sopraan Christus de Hogepriester om voorspraak bij God de Vader. In hedendaags notenschrift:
Opvallend ook de twee recitativo’s accompagnato. Merk ook op dat de cantate in een soort grote boogvorm is geschreven: met het openingskoor Gott seÿ uns gnädig und segne uns en het slotkoraal Gott seÿ uns gnädig u. barmhertzig als begin en eind. Met daar tussenin de twee grote koren in Da Capovorm. Het slotkoraal gebruikt de melodie van het Magnificat in de negende psalmtoon (tonus peregrinus) zoals ook Bach die gebruikt in zijn Magnificat BWV 243 en in de cantate Meine Seel erhebt den Herren BWV 10:
Er bestaat van deze cantate een wonderschone opname op Ricercar met Florian Heyerick, Ex Tempore en de Mannheimer Hofkapelle: RIC349, een prachtig doosje vol kerstmuziek. index |
|||