Componisten/werken Kent u Christoph Graupner? (4)
© Gerard van der Leeuw, december 2020
|
||||||||
Nadat Graupner in Darmstadt na de dood van kapelmeester Wolfgang Carl Briegel in 1712 tot kapelmeester was benoemd, begon hij aan een systematische uitbouw van het orkest: in 1713 kwamen er drie trombones bij, een jaar later een viola d’amore; in 1725 een derde hobo; in 1739 gevolgd door een flute d’amore en een hobo d’amore. (1) Uit Leipzig en Hamburg kwamen zangers en zangeressen. Nog belangrijker was in 1735 de komst van de man uit Zerbst: de fagotvirtuoos Johann Klotsch. In 1738 kwam er nog een chalumeauspeler uit Erbach bij (er is volgens Ursula Kramer, de voorzitter van het Christoph-Graupner-Gesellschaft, geen enkel bewijs gevonden dat Klotsch ook de chalumeau bespeelde).
De chalumeau is waarschijnlijk aan het eind van de 17de eeuw ontstaan, mogelijk om het klankvolume van de blokfluit te vergroten. De chalumeau heeft dezelfde cilindrische boring als een blokfluit, maar heeft op het mondstuk een enkelriet. De chalumeau wordt dan ook wel als voorloper van de klarinet beschouwd. Bovendien heeft de instrumentenbouwer Johann Christoph Denner (1655-1707), die geldt als de uitvinder van de klarinet, ook aan de chalumeau enkele verbeteringen aangebracht. Het zijn echter twee verschillende instrumenten. De chalumeau is zachter en donkerder van toon dan de klarinet van de vroege 18de eeuw, die een veel luidere, trompet-achtige klank had. Net als de blokfluit werd de chalumeau vanwege de kleine toonomvang, in koren gebouwd, met een sopraan-, alt-, tenor- en bas-chalumeau. Vanwege de gedekte pijp klinkt het instrument een octaaf lager dan een blokfluit. De afbeelding rechts (zonder riet) is afkomstig uit de Encyclopédie van Diderot en d’Alembert (1767). Een bezoek aan Zerbst - halverwege Maagdenburg en Wittenberg - stemt niet bepaald vrolijk: het ooit zo prachtige stadje, het ‘mitteldeutsches Rothenburg’, werd op 14 april 1945 door Amerikaanse bommen vrijwel volledig verwoest. Nog altijd staat de ruïne van de Sint Nicolaaskerk er somber en dreigend bij. En ook van het ooit zo mooie slot rest niet veel meer dan een treurigstemmende ruïne.
Van 1604 tot 1793 was Zerbst de residentie van het vorstendom Anhalt-Zerbst. In 1681 werd begonnen met de bouw van het slot. Hier liep ook Sophie Auguste Friederike von Anhalt-Zerbst (1729-1796) rond, die bekend zou worden als Catharina de Grote van Rusland. Van 1722 tot zijn dood in 1758 werkte hier Johann Friedrich Fasch. Fasch begon als oud Thomaner in 1708 in Leipzig een studie theologie en rechten, maar richtte in datzelfde jaar een ‘zweyte ordinaire Collegium musicum’ op (het eerste was in 1702 opgericht door Telemann). Tot de leden behoorden grootheden als Johann David Heinichen, Gottfried Heinrich Stölzel en Johann Georg Pisendel. Ook begon hij te componeren, waarbij hij als autodidact het werk van Telemann als voorbeeld nam. In zijn autobiografie schrijft hij:
Omdat een verhoopte studiereis naar Italië onmogelijk bleek zocht Fasch naar andere mogelijkheden om compositieles te krijgen:
En zo kwam hij in 1714 in Darmstadt waar hij veertien weken lang gratis compositielessen van Graupner en vice-kapelmeester Gottfried Grünewald kreeg. Na diverse baantjes in o.a. Greiz, Gera en Praag, waar hij werkt voor Graaf Václav Morzin, aan wie Vivaldi zijn Cimento dell’ Armonia e dell’ Invenzione (met de Vier jaargetijden) opdroeg, kwam hij na enige aarzeling in Zerbst terecht. Een interessante man die vanwege zijn piëtistische overtuigingen meerdere malen in conflict raakte met de Lutherse orthodoxie. (2) Hij correspondeerde enige tijd met Graaf Nikolaus von Zinzendorf, de oprichter van Hernnhut. Zijn in 1736 geboren zoon Carl Friedrich Christian (1736-1800) zal in 1791 de oprichter van de Berliner Singakademie worden. De banden tussen Fasch en Graupner bleven, zoals alleen al blijkt uit de vele composities van Fasch die in Darmstadt in Graupners handschrift bewaard zijn gebleven. En recentelijk opperde Beate Sorg de mogelijkheid dat meerdere cantates van Graupner in Zerbst zijn uitgevoerd.(3) Zo is ook de komst van fagot- (en chalumeau) virtuoos Johann Christian Klotsch vanuit Zerbst naar Darmstadt te verklaren. (4) Klotsch werd door Graupner direct flink aan het werk gezet: in talloze cantates van hem vinden we vanaf 1735 virtuoze fagot- (en chalumeau-soli). Bovendien schreef Graupner naar alle waarschijnlijkheid voor Klotsch vier fagotconcerten.
Klotsch moet een ware virtuoos geweest zijn, die ook als zodanig in Darmstadt gewaardeerd en betaald werd. Althans in theorie. Uit het artikel van Ursula Kramer blijkt zonneklaar dat Klotsch - en hij was niet de enige - regelmatig niet of nauwelijks betaald kreeg. Wat te denken van de volgende passage uit zijn brief van september 1743?
Klotsch werd alsnog gepaaid: een eerdere verlaging van zijn salaris werd ongedaan gemaakt en er werd zelfs een nieuwe fagot aangeschaft. Hij bleef tot zijn dood in Darmstadt. Al eerder was een muzikant het hof in Darmstadt ontvlucht omdat hij niet betaald kreeg: de fluitist en componist Johann Michael Böhm (ca. 1685-ca.1753) die in 1729 naar Ludwigsburg vluchtte, waarbij hij een aanzienlijke hoeveelheid manuscripten met muziek van Telemann meenam. En die zal hij eerlijk verkregen hebben, want sinds hij in 1720 getrouwd was met Susanna Elisabeth Textor was hij immers Telemanns zwager. (6) En ook de castraat Antonio Campioli verliet ontevreden Darmstadt. De chalumeau werd aanvankelijk vooral door componisten in Wenen gebruikt (Fux, Caldara), en via de contacten tussen de hoven van Wenen en Darmstadt zal ook Graupner kennis met het instrument hebben gemaakt. Of Klotsch nu wel of geen chalumeau speelde, Christoph Graupner kan - naast Telemann (7) - gelden als een van de belangrijkste componisten voor de chalumeau. Beiden wisten het instrument meesterlijk in te zetten. Opvallend genoeg hebben beide componisten een voorkeur voor de alt- en bas chalumeau.
Naar de vorige aflevering / Naar de volgende aflevering ______________ index |
||||||||