|
 |
|
Sofia Goebaidoelina |
Sofia Agatova Goebaidoelina werd op 24 oktober 1931
geboren in Tsjistopol, een dorpje aan de Wolga, in de
Russische deelrepubliek Tatarstan (de Tataarse Republiek).
Haar vader was een Tataar, haar moeder een Russin.
Sofia was nog een kleuter toen het gezin naar de hoofdstad
Kazan aan de benedenloop van de Wolga verhuisden, waar
zij aan het plaatselijk conservatorium ging studeren.
In 1954 behaalde zij het einddiploma, waarna zij aan
het conservatorium van Moskou haar studie voortzette,
eerst bij Nikolaj Peiko, een vroegere leerling van Dmitri
Sjostakovitsj, en later bij de componist Vissarion Sjebalin
(tevens een van de oprichters van de Moskouse Componistenbond
en bevriend met Sjostakovitsj). In 1961 studeerde zij
af, in een periode die gekenmerkt werd door grotere
openheid in de richting van de westerse muziek. Had
het Sovjetregiem nog aan het eind van de jaren vijftig
op de 'verderfelijke invloed' van de westerse kunstmuziek
gewezen, nu bezochten vooruitstrevende componisten uit
het westen de Sovjet-Unie. Ook Goebaidoelina kon op
deze wijze kennismaken met de nieuwe Europese klanktalen
en technieken, al moet worden gezegd dat de autoriteiten
de verrichtingen van de Russische avant-garde tot halverwege
de jaren zeventig met de nodige achterdocht volgden.
Het kwam herhaaldelijk voor dat uitvoeringen van nieuwe
composities om die reden langs 'bureaucratische weg'
werden gedwarsboomd. Het regiem zag in de 'nieuwe' muziek
de ontwikkeling van de individuele vrijheid van de kunstenaar,
de artistieke onafhankelijkheid die het decennialang
had tegengehouden.
Reactionair antwoord
Evenals haar vele vakbroeders hield Sofia zich financieel
op de been met het componeren van film- en theatermuziek,
maar een deel van haar tijd besteedde ze steevast aan
'haar' muziek, sterk beïnvloed door Alfred Schnittke
(1934-1998) en Edison Vasiljevitsj Denisov (1929-1996),
twee belangwekkende componisten die gekozen hadden voor
het non-conformisme als reactionair antwoord op de aan
banden gelegde creativiteit in het Stalin-tijdperk.
Zo overheersten in Denisovs muziek typisch wiskundige
'formules', verbond hij de door Arnold Schönberg
(1874-1951) ontwikkelde twaalftoonstechniek met zeer
ingewikkelde metrische structuren en liet hij zich inspireren
door de 'mathematische schoonheid' zoals hij die bij
Bach en Webern aantrof. Ook natuur met haar vele verschijningsvormen
had op Denisov grote invloed. Hij zei
er zelf van dat de natuur hem meer gaf dan "zinloze
lagen van fossiel academisme."
Polystilisme
Ook Schnittkes componeerstijl was in die jaren uitgesproken
avant-gardistisch, met veel aandacht voor de uit het
westen afkomstige seriële en aleatorische (op het
toeval gestoelde) technieken. In de loop van de jaren
zeventig ontwikkelde Schnittke een collagetechniek die
merendeels op de parodie was gegrondvest en die hij
als 'polystilisme' betitelde. In dit opzicht waren Ives,
Berio en Zimmermann zijn grote voorbeelden. Ook Schnittke
zag zich gedwongen tot het schrijven van filmmuziek
(in 1989 vestigde hij zich in Hamburg, niet meer dan
een uurtje rijden van Sofia Goebaidoelina, die nog geen
twee jaar later in een dorpje op het platteland, niet
ver van Hamburg haar nieuwe woonplaats vond waar ze
in alle rust kon componeren).
Gidon Kremer
Goebaidoelina wijdde zich vanaf 1963 uitsluitend aan
het componeren, maar zonder uitzicht op publicatie of
uitvoering. Slechts een klein groepje getrouwen maakte
in haar Moskouse flat met haar composities kennis. In
het westen sijpelden enige composities door, met de
violist Gidon Kremer als haar belangrijkste pleitbezorger
(zij droeg het naar het beginthema uit Bachs Musikalisches
Opfer gemodelleerde Offertorium annex Vioolconcert
uit 1982 aan hem op). Wat zij compositorisch in haar
mars had bleek pas goed in ons eigen land, tijdens het
Holland Festival in 1989, toen twee van haar stukken
werden uitgevoerd: het twaalfdelige Stimmen...verstummen... uit 1986 en Hommage à T.S. Eliot uit 1987.
Ze hield er een nieuwe compositieopdracht aan over: Jetzt immer Schnee voor koor en kamerorkest,
op de bijna metafysische gedichten van Gennadi Aigi,
een werk van een onheilspellende kracht, maar waarin
de sereniteit triomfeert. In de prachtige documentaireserie Toonmeesters van Reinbert de Leeuw en Cherry
Duyns, die de VPRO in de jaren negentig uitzond, wordt
een ronduit meesterlijke indruk gegeven van de voorbereidingen
voor de uitvoering van dit grootse werk in het bijzijn
van Goebaidoelina, die De Leeuw met veel raad en daad
daarin bijstaat en waarin o zo duidelijk naar voren
komt hoe deze zachtaardige dame met ijzeren hand over
haar muzikale scheppingen regeert.
Kruisbestuiving
Het eerste werk in een eigen stijl was het kamermuzikale
Concordanza uit 1970, een merendeels verstild
melodrama waarin allerlei vreemdsoortige effecten waren
verweven, van zacht gezoem tot gefluister, van exotische
glissandi tot knisperende vogelgeluiden, incidenteel
onderbroken door nerveuze erupties. In die tijd fascineerden
haar vooral de akoestische en improvisatorische experimenten.
Een aantal bevriende musici bracht haar 'vondsten' in
de praktijk, maakte ze voor haar toetsbaar, maar droeg
zelf ook bij tot nieuwe ontdekkingen waarmee ze haar
voordeel deed. Het was het soort kruisbestuiving - met
uiteraard veel discussies daar omheen - dat haar naar
nieuwe klankmodellen zou leiden, waaronder het Fagotconcert
(1975), Stunde der Seele voor stem en orkest
(1976, herzien in 1988) en De profundis (1978).
Astrea Groep
In 1975 richtte Goebaidoelina met haar collega's Viktor
Soeslin en Vijacheslav Artijomov de 'Astrea Groep' op.
Het voornaamste doel was de exploratie van het improvisatorische
element in de Midden- en Oost-Aziatische volksmuziek.
Hieruit ontstonden nieuwe klankmiddelen en klankstructuren,
die Sofia in haar muziek toepaste en waarvan zij zelf
zei: "Mijn ideaal is om een dusdanige relatie tussen
de traditionele en de nieuwe compositiemiddelen te bewerkstelligen
waarbij de kunstenaar al die middelen - zowel de nieuwe
als de traditionele - beheerst. Maar dan zo alsof hij
noch aan het ene noch aan het andere aandacht schenkt.
Er zijn componisten die hun werken zeer bewust construeren,
maar ik reken mij tot degenen die ze eerder 'kweken'.
De totale, door mij opgenomen wereld is als de wortels
van een boom en het daaruit gegroeide werk zijn takken
en bladeren. Men kan dit weliswaar als nieuw betitelen,
maar het zijn desalniettemin bladeren, en vanuit dit
perspectief zijn ze altijd traditioneel, oud. Dmitri
Sjostakovitsj en Anton Webern hebben de grootste invloed
op mijn werk gehad. Hoewel die in mijn werk ogenschijnlijk
geen sporen heeft nagelaten, is het toch zo dat beide
componisten mij het belangrijkste hebben geleerd: mijzelf
te zijn."
Geen traditie
Het sonisch spectrum van Sofia Goebaidoelina is in
alle denkbare opzichten eigenzinnig, grillig en wars
van iedere conventie. We zijn in een angstaanjagende
onderwereld met zijn donkere onderaardse gangen, wegflitsende
nachtdieren, schemerige druipsteengrotten en vertekende
bergmassieven. Maar we zijn ook in de serene rust, met
voortkabbelende lage tremoli, het zachte tapijt van
ruisende melodieën en harmonieën in hun dan
weer sombere, dan weer contemplatieve gelaagdheid. Eigenlijk
zijn we overal en nergens, er is geen thuisbasis, er
is geen traditie waaraan we ons kunnen vastklampen,
er is alleen maar klank, gehouwen uit graniet of zo
fijnmazig als kant. Schoonheid uit chaos, lelijkheid
uit chaos, talloze dubbelzinnigheden en metamorfosen,
niets is zeker. Als op de tast vult zich een ruimte
met klank die tergend langzaam uit het gevecht met de
intervallen de contouren van het heden vermengd met
het verleden openbaart.
Verstemming
Goebaidoelina gebruikt de tegenstrijdigheden als een
positief vormelement zonder zich iets aan te trekken
van de traditionele twaalf gelijkmatige tonen binnen
het octaaf. Een kwarttoon hoger of lager, de verstemming
('Verstimmung') is een belangrijk element in haar 'toontaal'.
Ze wil zich niet alleen binden aan de gewone terts,
de gewone kwart, kwint of sext, maar met kwarttonen
de weg banen naar een andere oplossing van de spanning.
Zij denkt in bewegingen die los staan van elkaar, elkander
niet kennen of herkennen, ze kruisen elkaar zonder het
te beseffen, als schimmige gestalten, maar dan wel strak
vormgegeven. Het berekende toeval?
Niet zweverig
Het religieuze aura in haar muziek en de transcendentale, bovenzinnelijke hoogten die zij hieraan toedicht zou doen ten onrechte vermoeden dat Goebaidoelina iets 'zweverigs', in de minder gunstige betekenis van het woord, heeft, dat ze de echte wereld om haar heen heeft buitengesloten en zich heeft toegelegd op de innerlijke religieuze beleving, die ze dan vervolgens in sacrale klanken uiterlijk vorm geeft. Alsof er geen harde buitenwereld zou bestaan. Het tegendeel is het geval. Zoals we aantreffen bij de Russische componiste Galina Ivanova Oestvolskaja (1919-2006), die zich als een kluizenaar bijna verschanste in haar woning in Sint-Petersburg. Haar 'bloedeigen' muziek is even hermetisch gesloten als haar leven. Ook Oestvolskaja moest toch érgens van bestaan en dus schreef ze voor de periferie van het Sovjet-realisme filmmuziek en oppeppende stukken. Maar in de beslotenheid van haar studeerkamer componeerde ze voor een intieme vriendenkring de weerbarstigste muziek die men zich kan voorstellen. Vergeleken met de dreunende mokerslagen in haar Dies Irae (1973) is de toch al zo luidruchtige finale van Mahlers Zesde symfonie bijna een streling voor het oor. Dat kan van Goebaidoelina niet worden gezegd. Haar muziek mag dan in sommige opzichten net zo grillig zijn, Haar componeerstijl is een geheel andere.
Fascinerende klanksculpturen
Goebaidoelina staat midden in de wereld. Juist de caleidoscopische weerbarstigheid van haar 'taal' verhindert de 'muziek der sferen' waarin haar collega Arvo Pärt (1935) is gaan grossieren, onze eigentijdse Palestrina die zijn compositorische voortvarendheid verruilde voor een kleffe, schier eindeloos voortsudderende diatonische lappendeken waarbij alleen de starheid ervan opzienbarend is. Goebaidoelina's fascinerende klanksculpturen zijn gebouwd op de esthetische interactie tussen spirituele, filosofische en louter compositorische elementen. Haar muziek is de antithesis van een stroming waaruit specifieke, daaraan eigen technieken en modellen worden ontwikkeld en aldus daarin blijven domineren. Goebaidoelina ontwikkelt voor ieder werk een volkomen eigen structuur en klanktaal die het unieke karakter ervan onderstrepen. Zo heeft zij door de jaren heen (ze is inmiddels 76) in haar composities steeds opnieuw problemen opgeworpen en ze vervolgens opgelost, met als de belangrijkste katalysator haar onwankelbare geloof in het goddelijke, haar spiritualiteit en haar streven naar artistieke schoonheid.
Innerlijk gehoor
Het is evident dat haar krachtige verbeelding van de
muzikale werkelijkheid in klank haar heeft behoed voor
de misstappen die vele van haar collega's - die het
met minder moesten doen - hebben begaan: aan de schrijftafel
iets componeren om er dan later achter te komen dat
het volkomen anders klinkt. Geen dirigent hoefde Sofia
erop te wijzen dat dit of dat technisch niet goed mogelijk
was, zo niet kon klinken, of zelfs onspeelbaar was.
Haar scherp ontwikkelde innerlijke gehoor stelde haar
in staat het gehele concept ook vanuit het fragment
te overzien. Niet het materiaal bepaalt de vorm, maar
omgekeerd. Er ontstaat die zo merkwaardige paradox van
een compositie die volkomen logisch is gestructureerd
maar desondanks (of juist daardoor?) de toehoorder in
opperste verwarring brengt, hem mogelijk zelfs diep
verontrust, het gevoel geeft overal en tegelijkertijd
nergens te zijn.
Opus summum
Toen Sofia Goebaidoelina begin 1996 door de Internationale
Bachakademie Stuttgart werd gevraagd de passiemuziek
voor het Bachjaar 2000 (het 250ste sterfjaar van de
grote Thomascantor) te componeren, reageerde zij al
kort daarop met groot enthousiasme: een dergelijk werk
stond voor haar in het middelpunt van haar leven, in
spiritueel en in muzikaal opzicht. Sofia had in In
croce (1979) en Sieben Worte (1982) Jezus'
kruisdood als zodanig en tevens in het notenbeeld verankerd
(de noten zijn zowel horizontaal als verticaal zo neergeschreven
dat optisch de kruisvorm ontstaat), maar de nieuwe opdracht
had toch feitelijk alles in zich om haar opus summum
te worden. In tegenstelling tot Bachs Johannes-Passion
wilde Goebaidoelina de wederopstanding eveneens in haar
oratorium betrekken, in de zin van een grootse finale,
maar later besloot ze om daaraan een apart oratorium
te wijden. Het concept daarvoor was blijkbaar in de
loop der tijd dusdanig gegroeid dat zij aan een aparte
behandeling de voorkeur gaf.
Ze begon aan de Johannes-Passie in mei 1999 en voltooide
het in augustus 2000. De première - in de Russische
taal - vond kort daarop, op 1 september, plaats in de
Beethoven-zaal van de Liederhalle in Stuttgart door
het Kirov ensemble onder leiding van Valery Gergiev
(door Hänssler op cd uitgebracht). Anderhalf jaar
later, op 16 maart 2002 volgde in Hamburg de eerste
uitvoering - eveneens in het Russisch - van de beide
oratoria (Johannes-Passie en Opstanding).
Het was dirigent Helmuth Rilling (1933), de oprichter
en artistiek leider van de Internationale Bachakademie
Stutgart, de Gächinger Kantorei en het Bach-Collegium
Stuttgart, die kort na de première in Stuttgart
het idee lanceerde om de oorspronkelijk Russische tekst
in het Duits te vertalen. Goebaidoelina stemde daarmee
in, maar het kon niet anders dan dat een dergelijke
vertaling ook gevolgen moest hebben voor de muziek zelf.
Hans-Ulrich Duffek nam de vertaling voor zijn rekening,
Goebaidoelina (die voortreffelijk Duits spreekt) paste
de muziek daaraan aan. Dat resulteerde uiteindelijk
in een door haar gesanctioneerde Duitse versie die op
9 en 10 februari 2007 in de gerestaureerde Frauenkirche
in Dresden door Rilling en zijn ensemble ten doop werd
gehouden. Op 16 en 17 februari volgden de concerten
in Stuttgart, in de Beethoven-zaal van de Liederhalle,
die op de nu voorliggende nieuwe cd-uitgave werd vereeuwigd.
Waarom koos Sofia voor het Evangelie naar Johannes
en niet voor het Evangelie naar Mattheüs? De kern
van het Johannes-Evangelie ligt in de relatie tussen
Jezus en God de Vader. De ware mens is de theantropos,
namelijk Jezus Christus. In Hem is al het menselijke
verenigd en al het goddelijke geopenbaard. Vrijheid
en verantwoordelijkheid vormen de basiselementen van
het gewetensbegrip, Christus geeft de absolute inhoud
aan het geweten. Jezus' aardse lijden sticht het eeuwige
Koninkrijk, zoals dat in de Openbaring van Johannes
wordt verwoord en zoals dat door Goebaidoelina in het
tweede deel muzikaal wordt geschilderd. In haar toelichting
zegt Goebaidoelina: "De visioenen van Johannes
verlopen zo alsof de tijd verticaal in een andere richting
gaat. Ik heb het Evangelie als de horizontale en de
Openbaring van Johannes - expressief - als de verticale
tijd voorgesteld. Het komt mij voor dat dit een kruis
symboliseert waartussen zogezegd de dubbele spiraal
van verdediging en aanklacht verloopt."
Kruisstructuur
De horizontale en verticale elementen van de kruisstructuur
heeft Goebaidoelina in haar Johannes-Passion vorm gegeven
in de elf delen waaruit de beide afdelingen zijn opgebouwd.
De delen 1 t/m 7 weerspiegelen de voorbereiding van
de kruisweg en de kruisdood: 1. Het Woord; 2. Voetwassing;
3. Het Gebod des Geloofs; 4. Het Gebod der Liefde; 5.
Hoop; 6. Liturgie in de Hemel; 7. Verraad, Verloochening,
Gijzeling, Veroordeling. De delen 8 t/m 11 de 'Centrale
Gebeurtenis': 8. Gang naar Golgotha; 9. Een Vrouw die
met de Zon is bekleed; 10. Graflegging; 11. De Zeven
Schalen der Gramschap. Een geheel andere opzet dus dan
die van Bach, die de rol van de Evangelist voorbestemde
voor de chronologische weergave van de Johannes-tekst.
Goebaidoelina begint met Joh. 1 : 1-3 ('In den beginne
was het Woord') om dan vervolgens voor de voetwassings
teksten uit het Evangelie, de Openbaring en de Hebreeën
te kiezen. Dit is haar chronologie, zoals zij
de handelingen heeft willen rangschikken. De beide
koren fungeren als aanklagers en verdedigers, de solisten
zijn de getuigen, de orgelpartij staat in het slotdeel
voor het gerecht en de verzen uit Johannes 1 voor het
oordeel. Het gerecht moet zijn loop hebben alvorens
het Pasen kan worden.
Een belangrijke rol is ingeruimd voor orgelakkoorden,
kerkklokken (ze doen denken aan het klokgelui in de
Russisch-Orthodoxe Kerk) en de door idiofonen in trilling
gebrachte, zwevende klankvelden. Ze worden vooral daar
ingezet waar wordt gerefereerd aan de teksten in de
Openbaring. Aldus reiken deze klanken naar de 'hemelse
hoogte', in tegenstelling tot het 'gewone' instrumentarium
dat weliswaar de aardse gebeurtenissen symboliseert,
maar tevens ondubbelzinnig verwijst naar vooreerst het
lijden, en ten slotte de dood van Christus als het fundamentele
verbond met Zijn eeuwige Koninkrijk.
De kruisweg naar Golgotha en het sterven van Jezus
(nr. 8) vormen het hart van het werk, in de overdrachtelijke
en de werkelijke betekenis, maar ook qua tijdsduur.
Tegenover de door de trombones gesymboliseerde visioenen
staat de plechtige treurmars (met Wagner-tuba's en trommels
in de hoofdrol), in de bijna benauwde ruimte versmelten
de klanken van de synthesizer met de trombonefanfares,
terwijl de treursmars meer en meer naar de achtergrond
wordt verschoven en de ruimte sacraal wordt open gemoduleerd,
náár het licht. De beide koorpartijen
stellen zich in heftige kleurschilderingen - evenals
bij Bach - diametraal tegenover elkaar op, de voor-
en tegenstanders van Jezus' kruisdood, totdat de stemmen
zich losmaken van het geheel en individueel oplossen.
Het 'Sprechgesang' is van een ongelooflijke intensiteit
vervuld en culmineert in 'Dieser ist Christus'. Het
Grote Moment van Jezus' sterven is voor de piano in
hoge ligging, waarbij het begin van het Johannes-Evangelie
wordt gereciteerd. Zijn dood verkondigt de bas alleen,
in bijna gewijde kaalheid. Een immens crescendo waaraan
het gehele orkest deelneemt voert naar 'Een Vrouw die
met de Zon is bekleed'. In het slotdeel, 'De Zeven Schalen
der Gramschap', wordt iedere schaal een halve toon hoger
voorgesteld, van cis-klein naar g-klein. De beide koren,
ondersteund door blazers en idiofonen, herhalen het
begin van het Johannes-Evangelie, nog eens een bevestiging
van de coherentie van de vorm.
Johannes-Ostern
Het tweede deel, Johannes-Ostern (Pasen), is geen voortzetting
van de Johannes-Passion. Aan het slot van de Johannes-Passion
zingen de bariton en de beide koren: 'Es ist vollbracht',
waarna het werk zich sluit: "Im Anfang war das
Wort, und das Wort war bei Gott, und das Wort war Gott'.
Het fundament voor het eeuwige Koninkrijk is gelegd,
maar wordt eerst in de Openbaring verwezenlijkt. De
twaalf delen gaan zonder onderbreking in elkaar over:
1. Paasmorgen; 2. Maria Magdalena; 3. De Herrezen Christus
verschijnt voor het eerst voor de Discipelen - "Ontvangt
de Heilige Geest"; 4. "Ik geloof niet";
5. De Ruiter op het Witte Paard; 6. De Herrezen Christus
verschijnt voor de tweede maal voor de Discipelen -
"En weest niet ongelovig"; 7. Tussenspel;
8. "Ik ben het Levende Brood"; 9. De Duisternis
wijkt; 10. De Herrezen Christus verschijnt voor de derde
maal voor de Discipelen - "Afscheid"; 11.
Het Gerecht; 12. "En ik zag een Nieuwe Hemel en
een Nieuwe Aarde".
De tekst waarmee het tweede deel opent stamt uit de
Russische liturgie: "Christus ist auferstanden
von den Toten!" De soloviool opent in zeer hoge
ligging met een kwintenreeks, gevolgd door pianissimo
slagwerk, fluit en idiofoon. Inhoud en textuur is een
geheel andere, maar mogelijk heeft Goebaidoelina door
het gebruik van de soloviool in dit zo belangrijke moment
willen verwijzen naar het Benedictus in Beethovens Missa
Solemnis, waarin de soloviool een belangrijke rol krijgt
toegemeten ('Benedictus qui venit in nomine Domine').
Is in de Johannes-Passion de kruisweg naar Golgotha
en het sterven van Christus het hart van het werk, in
Johannes-Ostern is dat de derde verschijning van Jezus
voor de discipelen. De teksten uit de Openbaring worden
met glissandi verlicht en weer gedoofd, de sopraansolo
kondigt het einde der tijden aan. In het slotdeel ("En
ik zag een nieuwe hemel en een nieuwe aarde") worden
vervreemdende effecten bereikt met acquafonen (met water
gevulde metalen containers die met de strijkstok worden
aangestreken). In de buitengewoon krachtige slotapotheose
zijn de jubelzangen van een archaïsche schoonheid.
Dit reusachtige opus vraagt om een uitgebreid koor
en orkest. Om bij het eerste te beginnen de beide koren,
bestaande uit 26 sopranen (waaronder 2 voor het 'Sprechgesang'),
25 alten (waaronder 2 voor het 'Sprechgesang'), 24 tenoren
(waaronder 2 voor het 'Sprechgesang') en 23 bassen (waaronder
2 voor het 'Sprechgesang'). Dan de orkestbezetting:
4 fluiten, 1 hobo, 4 klarinetten, 1 fagot, 3 hoorns
en Wagner-tuba's, 3 trompetten, 1 bastrompet, 3 trombones,
1 tuba, 12 eerste violen, 10 tweede violen, 8 altviolen,
6 celli, 6 contrabassen, pauken, uitgebreid slagwerk
(7 percussionisten), 1 orgel, 1 piano en 1 synthesizer.
Het is opvallend dat slechts 1 hobo en 1 fagot zijn
voorgeschreven, maar wel 4 fluiten en 4 klarinetten.
Het heeft alles met de door Goebaidoelina gewenste klankkleureffecten
te maken: het zwaartepunt ligt niet in een grote bezetting,
maar in de gedifferentieerde toepassing ervan. De verbeeldingsvolle
instrumentale meesterhand van Goebaidoelina is doorslaggevend.
(Zie voor een overzicht van de composities
van Sofia Goebaidoelina: http://en.wikipedia.org/wiki/Sofia_Gubaidulina)
 |
Sofia Goebaidoelina bedankt
de solisten na een uitvoering van de
Johannes-Passion • Johannes-Ostern |