Componisten/werken

La bande à Franck - de Franckistische symfonie

 

© Gerard Scheltens, december 2007

 

 
   

De Symphonie van César Franck kent iedereen, maar in het kielzog van dit paradepaard werden er nog veel meer symfonieën geschreven. Zoals vaker met onontgonnen gebieden: je verdwaalt erin, raakt gefascineerd en komt er niet meer uit...

De symfonie in Frankrijk, het domein van componisten als Gossec en Méhul, kreeg in 1830 pas echt een vliegende start door Hector Berlioz. Zijn opwindende Symphonie Fantastique is en blijft een unieke eruptie van inventiviteit. Eigenlijk zo uniek, dat Berlioz in eigen land en eeuw nauwelijks school heeft gemaakt. Daardoor duurde het lang voordat het genre vaste voet op Franse bodem kreeg. Er zijn twee mooie symfonieën van Gounod, twee sprankelende van Bizet en er is Edouard Lalo, wiens Symfonie een compilatie is van muziek die hij eerder schreef - zijn beroemde Symphonie espagnole is gewoon een vioolconcert. Saint-Saëns schreef de Derde symfonie avec orgue die veel aan Beethoven te danken heeft, met een flinke vleug Frans esprit.

Na Berlioz was het César Franck die het begrip Franse symfonie nieuwe impulsen gaf. Zijn Symfonie in d, geschreven in 1886, geldt als een schoolvoorbeeld van het cyclisch principe: de drie delen zijn thematisch onderling zo verweven dat er een organische eenheid ontstaat. Er is weleens gemeesmuild om dit 'leerstuk' van de maître angélique als een demonstratiemodel voor beginnende componisten, maar niet alleen de hechte structuur maakt dit werk zo bijzonder. Dat Franck nogal rechttoe-rechtaan orkestreerde, valt in het niet bij de intense dramatiek, de fraaie melodiek en de grote harmonische rijkdom. Francks symfonie is driedelig: een scherzo is weggelaten. Als compensatie bevat het langzame middendeel een geagiteerde passage, een procédé dat door diverse van Francks navolgers werd overgenomen.

Tot hen behoort Ernest Chausson, de componist die in 1899 stierf door een nooit opgehelderd fietsongeluk. Zijn symfonie in Bes werd in 1888-90 geschreven. Niet alleen Franck heeft model gestaan voor deze driedelige, cyclisch vormgegeven symfonie: Wagners overheersende invloed is in elke noot te horen, tot ergernis van Chausson zelf, die zich erdoor geblokkeerd voelde. Toch is dit werk krachtig genoeg om te blijven boeien, temeer daar Chausson veel vaardiger kon instrumenteren dan zijn leermeester.

Ook drie delen heeft de symfonie van Paul Dukas, een zelfkritisch man die uiteindelijk maar tien van zijn composities erkende - waaronder het opzwepende L'apprentice sorcier - en de rest in de kachel gooide. Zijn Symfonie in C (1896) verraadt vooral in de thematiek en harmoniek een sterke invloed van Franck, maar valt ook op door vitaliteit en gedrevenheid. Ook Dukas kon voortreffelijk instrumenteren en al is dit werk nog niet karakteristiek voor zijn latere stijl, vooral het langzame middendeel is een meesterstuk op zichzelf.

Nadat Franck in 1890 was bezweken, was de strenge Vincent d'Indy degene die zijn erfenis het trouwst bewaakte. Hij was een aristocratisch, maar vooral ook autocratisch heerschap. Zelf - net als Chausson en Joseph-Guy Ropartz - leerling van Franck, droeg hij het stokje over aan Albéric Magnard, Albert Roussel, Arthur Honegger en vele anderen. Hij was de oprichter van de Schola Cantorum in Parijs, het instituut dat de klassieke opvattingen en vormleer moest bewaken tegen de verderfelijke invloed van impressionisten als Claude Debussy, die bezig waren het traditionele juk af te werpen en de muzikale impressie daartegenover stelden. De tegenstelling tussen Debussyistes en D'Indyistes beheerste rond 1900 het muzikale discours. Toch staat D'Indy soms niet ver van Debussy af, zoals in het Poème des rivages (1921), dat de strakke vormkenmerken van de vierdelige symfonie verenigt met de atmosferische klankschilderingen van de impressionisten.

Tot D'Indy's uitgebreide oeuvre behoren ook symfonieën, waarvan de eerste (Symphonie Italienne) nooit voltooid werd. In zijn bekendste werk, de aantrekkelijke Symphonie sur un chant montagnard (1888), geschreven voor orkest met piano (niet andersom!) gebruikt hij volksmelodiek uit de Cevennes. Belangrijker nog is de schandalig verwaarloosde Tweede symfonie in Bes, die bepaald niet onderdoet voor die van Franck en beslist beter is geïnstrumenteerd. Deze symfonie blijft trouw aan het cyclische principe en heeft een klassieke vierdelige structuur volgens de opzet die we kennen sinds Beethoven, waarbij de eeuwige strijd tussen goed en kwaad met een positieve triomf wordt beklonken. Deze symfonie is te beschouwen als een conservatief 'statement' tegen een werk als La mer: Debussy's geniale meesterwerk uit hetzelfde jaar 1905, dat als impressionistische evocatie van de eindeloze afwisseling der getijden een heel andere kant van de symfonische medaille laat zien. Maar daarom is D'Indy's Tweede symfonie binnen zijn eigen genre nog niet minder geslaagd. Na dit succes is het jammer dat D'Indy, onder de indruk van de verschrikkingen van de Eerste Wereldoorlog, in zijn Derde symfonie (Sinfonia brevis De bello gallico) uit 1918 meende de tegenstelling tussen de ruwe Teutoonse en de fijnzinnige gallische mentaliteit muzikaal te moeten uitbeelden: een mislukking die maar beter kan worden vergeten.

Twee componisten uit de Franck-D'Indy-school die gelukkig tevoorschijn komen uit de vergeethoek waartoe ze ooit waren veroordeeld, zijn de boezemvrienden Albéric Magnard en Joseph-Guy Ropartz. De eerste ging in 1914 schietend ten onder toen Duitse soldaten hem in 1914 uit zijn landhuis kwamen halen, de ander stierf pas in 1955 na een comfortabel maar welbesteed leven. Magnard was een principiële, compromisloze man die in zijn politieke opvattingen lijnrecht tegenover zijn reactionaire leermeester D'Indy stond, maar muzikaal veel van hem heeft geleerd. Hij koos consequent voor de traditionele vierdelige vorm. Zijn symfonieën zijn enigszins 'Duits' van opzet, maar niet van sfeer. Het zijn originele combinaties van heftigheid en lyriek, met plotseling een archaïsch dansritme of een plechtstatige passage die toch een natuurlijk onderdeel blijft van de totale structuur. Vooral zijn Derde (1896) en Vierde (1913), waarin hij zich volledig aan D'Indy's invloed ontworsteld heeft, behoren tot het beste wat de Franse symfonie te bieden heeft.

Zijn vriend Ropartz sluit stilistisch nauw bij Magnard aan, maar uit zijn muziek spreekt een heel ander temperament. Deze man, die ook literator was, vertegenwoordigde een sterk ethisch getint christelijk humanisme, wat vooral tot uiting komt in de grote Derde symfonie (1905) met solisten en koor waarvoor hij de tekst zelf schreef. Nu zijn andere vier, zuiver instrumentale symfonieën dankzij het cd-label Timpani beschikbaar zijn gekomen, blijkt dat ook die zeer de moeite waard zijn. De originaliteit is minder groot dan bij Magnard, maar Ropartz, die in harmoniek en cyclische opzet nauw bleef aansluiten bij Franck, was in staat fraaie gewelfde melodieën te schrijven. Zijn Vijfde dateert uit 1935, maar had ook 50 jaar ouder kunnen zijn. Vooral de klassiek vormgegeven Tweede (18888) en de meer pastorale Vierde (1910) mogen best eens vaker gespeeld worden.

Ik ga voorbij aan Albert Roussel wiens hand in zijn Eerste symfonie (Le Poème de la Forêt) door D'Indy lijkt te zijn gestuurd, maar die algauw een andere, zelfstandiger richting insloeg, evenals Arthur Honegger. Geen van deze twee belangrijke D'Indy-pupillen zou ik tot de Bande à Franck rekenen, maar wel twee orgelcomponisten die zich ook hebben gewaagd aan de orkestsymfonie. Hoewel de Symphonie pour orchestre van de blinde Louis Vierne in het tijdschrift Mens en Melodie ooit werd vergeleken met Mahler, heb ik die overeenkomst nooit kunnen ontdekken. Wel gaat het om een bijzonder werk dat ondanks de onmiskenbare Franck-invloed geheel op eigen benen kan staan. Helaas nauwelijks bekend zijn de acht (!) orkestsymfonieën van Charles Tournemire, de onmisbare schakel tussen César Franck en Olivier Messiaen. De twee ooit verschenen cd-cycli hebben elkaar weggeconcurreerd, zodat nieuwe belangstellenden verstoken blijven van inzicht in de gestage ontwikkeling van een interessante componist, die vanuit een Franckistisch beginpunt steeds meer zijn eigen plan trok - op weg naar een hogere spirituele wereld.


Wie een goede opname zoekt van de symfonie van Franck, kan overal terecht. Ik kies Herreweghe (Harmonia Mundi HMC901771), die een prachtige, orgelende klank produceert.

Voor Chausson is de keus tussen Janowski (Virgin 5615132) en Tortelier (Chandos CHAN9650); voor Dukas  opnieuw Tortelier (CHAN9225) en Jordan (Warner Apex 0927 48725-2). Allemaal goed klinkende, bevredigende opnamen die deze wat verwaarloosde symfonieën hun rechtmatige plaats teruggeven.

D'Indy's Symphonie sur un chant montagnard is goed bediend door de combinatie Collard/Janowski (Warner Apex 0927 49809), maar ook door Ciccolini/Baudo (EMI7639522), welke laatste ook Michel Plassons weergaloze vertolking van de tweede symfonie bevat.

Ook voor Magnard bepaalt Plasson de norm (EMI 572364, 3cd), maar goede - en opnametechnisch wat betere - alternatieven leveren Jean-Yves Ossonce (Hyperion CDA67030/67040) en Thomas Sanderling (BIS CD927/928).

Plasson heeft zich met hartstocht ingezet voor Ropartz' meesterwerk, de Derde, maar die verdween uit de EMI-catalogus. Dankzij het dappere label Timpani beschikken we nu eindelijk over mooie opnamen van Ropartz' nummers 1 en 4 (Timpani 1C1093) en 2 en 5 (1C1097) door het Orchestre Symphonique et Lyrique de Nancy o.l.v. Sebastian Lang-Lessing, en een nieuwe uitvoering van de Derde komt eraan. Hulde!

Aan Timpani hebben we ook de enige ooit gemaakte opname van de symfonie voor orkest van Louis Vierne te danken (1C1036) o.l.v. Pierre Bartolomeé.

Dezelfde dirigent deed zijn best voor de symfonieën van Tournemire, een project van het Valois-label dat helaas werd overruled door de aanzienlijk onverschilliger Antonio de Almeida (Marco Polo/Patrimoine/Naxos), met als gevolg dat geen van beide Tournemire-cycli nu nog ergens te vinden is...


index

Home  -  Actueel  -  Audio  -  Muziek  -  Video  -  Boeken  -  Links