Vandaag overleed een van de oudste componisten ooit, de geniale Amerikaanse muziekvinder Elliott Carter (1908-2012) en wel op de begenadigde leeftijd van 103 jaar. Hij was, wat niet minder dan een wonder mag heten, tot op het laatste moment helder van geest. Nog pal voor zijn heengaan op 25 oktober jongstleden, werd zijn Dialogues 2 voor piano solo en achttien instrumenten - opgedragen aan Daniel Barenboim ter gelegenheid van diens 70ste verjaardag - in de Milanese Scala ten doop gehouden (klik hier). Barenboim zelf speelde de solopartij in dit werk voor piano en orkest en de 31-jarige, en dus 72 jaar jonger dan Carter zijnde Gustavo Dudamel, dirigeerde de Filarmonica della Scala.
 |
Elliott Carter (Foto: Corbis) |
Elliott Carter, die in 1985 als eerste Amerikaanse kunstenaar met de prestigieuze National Medal for Arts werd onderscheiden, is ook in Nederland bepaald geen onbekende. In het kader van de Zaterdagmatinee werd zijn flitsende opera What Next uitgevoerd en later ook op cd gezet, terwijl zowel het Koninklijk Concertgebouworkest, het Rotterdams Philharmonisch Orkest, het Radio Kamer Orkest alias de Radiokamerfilharmonie en het Radio Filharmonisch Orkest werk van hem speelden. Daarnaast bedacht Carter gezelschappen als het ASKO/Schönberg- en het Nieuw Ensemble met opdrachtwerken zoals het ASKO-concerto en Luimen, terwijl ter gelegenheid van zijn 100ste verjaardag de Zaterdagmatinee op 19 januari 2008 een speciale ‘Carterdag’ organiseerde gedurende welke zijn werk werd gecombineerd met dat van Stravinsky, Perotinus, Ives en Ockeghem. Maar een van de eersten die in ons land op Carters muziek stuitte was wijlen de componist, musicoloog en artistiek directeur van het Koninklijk Concertgebouworkest Marius Flothuis, die pianist Jacob Lateiner en Erich Leinsdorf uitnodigde voor de Nederlandse primeur van zijn compromisloze, hypergelaagde en weerbarstige Pianoconcert, om precies te zijn op 25 februari 1970 en - let wel - dit evenement niet in een specialistische maar in de gewone (maar wat heet 'gewoon' in deze tijd?) en befaamde Serie B van de reguliere abonnementsconcerten van de woensdag- en donderdagavond programmeerde. Nu onvoorstelbaar, maar waar!
Ideale maatschappij
In de fenomenale film, A labyrinth of time, van cineast Frank Scheffer beschrijft Carter zijn ideaal: het creëren van een muziek die zoveel mogelijk een afspiegeling moet zijn van wat hij bij uitstek als de ideale maatschappij ziet. Te weten een gemeenschap waarin individuen met elkaar samenwerken en naar elkaar luisteren, zonder daarbij hun individualiteit te verliezen. Carter zegt het heel rustig, bijna terloops, beschouwend en vooral ongeveinsd vriendelijk, maar als iets de essentie van zijn componeren tot in de kern blootlegt, is het deze uitspraak wel die ondubbelzinnig revolutionair mag heten. Zeker in een tijdsgewricht als de onze waarin juist het eigene van het individu in het algemeen en dat van de kunstenaar in het bijzonder, al dan niet als gevolg van de steeds toenemende invloed van de 'politieke correctheid' of wat daar voor moet doorgaan, steeds meer in de verdrukking dreigt te raken.
Het revolutionaire van Carter schuilt in de omstandigheid dat zijn stukken au fond oproepen tot een verregaande verandering van het maatschappelijke bestel, waarbij niet de nivellering maar de verheffing de alfa en de omega is. Hierdoor verhoudt Carter zich, nogmaals, haaks tot tijdgeest. Zeker tot die van de 21 ste eeuw waarin de presentatie van de kunst in termen van het via allerhande verkooptrucs tot iedere prijs kunnen bereiken van de massa belangrijker is geworden dan de kunst zelf en waardoor feitelijk het omgekeerde wordt bereikt van wat Carter en aanverwante componisten nastreven: het aanpassen van de kunst aan de waan van de dag met als negatief saldo dat diezelfde kunst meer en meer het onderspit delft en op haar best de status geniet van 'slagroom op de taart'. Carter heeft zich over laatstgenoemde trend klip en klaar uitgelaten, blijkens zijn reactie op de ook anno 2012 nog onverminderd sterk in zwang zijnde minimal music: "Het is de dood. Wanneer je een maat schrijft en die keer op keer herhaalt, houdt de muziek op iets met de componist te maken te hebben (.) Ik denk dat één van de grootste problemen die we kennen die soort alomtegenwoordige herhaling is, in reclame, in openbare systemen en bij politici die steeds hetzelfde zeggen."
Moet hier nu uit worden afgeleid dat herhalingen in Carter's muziek uit den boze zijn? Geenszins. Wel dat deze volledig ondergeschikt zijn verklaard aan een betoog dat wordt gekarakteriseerd door een ultiem rijke textuur, een uiterste aan zowel harmonisch als melodisch raffinement en een oervitale alsmede veerkrachtige ritmiek, met zowel op de korte als de lange afstand karrenvrachten aan nieuwe informatie. En het is daarbij om het even of het zijn Symphony for three orchestra's, het eerder genoemde Pianoconcert, de vijf strijkkwartetten of kleinschalige composities betreft, waarvan bijvoorbeeld het voor Ed Spanjaard en zijn Nieuw Ensemble geschreven puntige en sprankelende Luimen een sterk tot de verbeelding sprekend voorbeeld is.
Zeepbel
Het zijn stuk voor stuk kenmerken die ook onder andere in de Symphonia: sum fluxae pretium spei - enkele jaren geleden superieur in ons land uitgevoerd door het Radio Filharmonisch Orkest onder leiding van Jaap van Zweden in het kader van de Zaterdagmatinee - die tussen 1993 en 1996 werd voltooid, duidelijk aanwijsbaar zijn. De titel is ontleend aan een zinsnede uit een lange en in het latijn gestelde poëtische ontboezeming met de titel Bulla van de 17 de eeuwse metafysische en Rooms-katholiek mystiek geïnspireerde Engelse dichter Richard Crashaw (1613-1649). Hierin wordt de zeepbel als metafoor ten tonele gevoerd voor de kwetsbaarheid van kunst en hoop. Vrij in het Nederlands vertaald luidt de subtitel van Carter's symfonische drieluik dan ook: "ik ben de prijs van de voorbijsnellende hoop." Overbodig te zeggen dat die hoop onlosmakelijk is verbonden met Carter's verlangen naar hiervoor genoemde ideale maatschappij en als zodanig een thema is dat actueler is dan ooit. Het feit dat de Symphonia in drie etappes gestalte kreeg - als opdrachtwerken voor respectievelijk het Chicago Symphony Orchestra ( Partita ), het BBC Symphony Orchestra (Adagio tenebroso ) en het Cleveland Orchestra ( Allegro scorrevole ) - is vrijwel zeker ingegeven door de - naar achteraf is gebleken ongegronde - vrees van de maker het werk als totaal, gezien zijn toen (1993) reeds gevorderde leeftijd, wellicht niet meer te kunnen voltooien. Maar het pakte geheel anders uit en na de totstandkoming van de Symphonia bleven de partituren aan de lopende band verschijnen, waaronder het ASKO-concerto, het Celloconcert (beide uit 2000) en de opera met de veelzeggende titel What next? (1997) welke door iemand treffend als een volstrekt eigentijdse evenknie van Mozart's Le nozze di Figaro werd omschreven.
Optimisme
Een van de meest fundamentele eigenschappen van Carter is de unieke combinatie van een hoge graad aan realiteitszin, een ongekende eruditie en een ongebreideld (zij het niet kritiekloos) optimisme. En nu komt het, waar zaken als optimisme en levensvreugde vaak in verband worden gebracht met, zeker als het om muziek gaat, op-pervlakkigheid, ligt dit in het geval Carter precies andersom. Wanneer de gestiek in een stuk als Luimen de suggestie van een benijdenswaardige gewichtloosheid wekt, verhoudt die zich in omgekeerd evenredige zin tot de weldadig rijke substantie van de muzikale materie, waarin de erfenis van het serialisme op een even natuurlijke wijze is geabsorbeerd als die van de ritmische vitaliteit van de midden- en late Stravinsky. Er is overigens nog een andere verwantschap met laatstgenoemde grote Rus; net zomin als Stravinsky een typische Russische componist was, was Carter een dito Amerikaanse. Beide waren in de ruimste zin des woords kosmopolieten. Ze waren bovendien van alle markten thuis en daarnaast als weinig anderen van hun generatie in staat het verleden geheel te 'ont historiseren' en aldus een extreem hoge graad van abstractie te bereiken. Dit alles met als gevolg een totaal waarbinnen diepe ernst, speelsheid, suggestiviteit, een niet-ego gerichte expressie en een ontwapenende frisheid in perfecte balans verkeren. Hieruit moge nog eens ten overvloede blijken dat, om het voor de afwisseling eens à la Adorno te formuleren, 'Spätstil' niet aan leeftijd hoeft te zijn gebonden en de uitkomst kan zijn van een, en dat gaat zowel voor Carter als Stravinsky onverminderd op, onverdacht jonge geest. Wat beide componisten vervolgens zonder ook maar de geringste twijfel met elkaar delen is de koppeling van een opperste concentratie van het klankmateriaal aan een maximum van creatieve verbeeldingskracht, waarbij de onmiskenbare instrumentale, vocale dan wel orkestrale brille en virtuositeit geheel in dienst staan van een spirituele vervoering en niets epaterends hebben. Wat voor Stravinsky geldt, gaat evenzeer voor Carter op: uiteindelijk kan muziek niets anders dan zichzelf uitdrukken. Ik zou daaraan willen toevoegen, muziek als hoogste en puurste expressie van de mens. In die geest componeerde Carter aan de lopende band, daarmee niet alleen in de voetsporen tredend van Stravinsky, maar ook van Bach, Haydn, Mozart, Beethoven, Berg, Schönberg en Boulez.