Componisten/werken Beethoven: de pianoconcerten
© Aart van der Wal, december 2020 |
Het zou een leuke quizvraag opleveren: "hoeveel pianoconcerten schreef Beethoven?" Tien tegen één dat het antwoord zou zijn: "5". Wie zou het getal 7 noemen? Terwijl dit wel volkomen juist is, want Beethoven componeerde al in zijn jonge jaren, in 1784, toen hij nog in Bonn woonde, een pianoconcert en niet eens in het voor een beginneling voor de hand liggende C-groot maar in Es-groot. Dit prille werk van de dan pas 14-jarige componist kreeg geen officieel opusnummer mee en staat daarom te boek als WoO 4 (WoO = Werke ohne Opuszahl). Dan is er nog een pianoconcert dat veelal aan de aandacht ontsnapt: Beethovens eigen bewerking voor piano en orkest van zijn Vioolconcert in D, op. 61. Er is echter nog een, zij het veel bekender eigenaardigheid te vermelden: het ('officiële') Eerste pianoconcert in C, op. 15 is later gecomponeerd dan het Tweede in Bes, op. 19. De oorzaak: op. 15 lag al lang en breed bij de drukker, de muziekuitgeverij Mollo & Co., alvorens Beethoven besloot om het al geruime tijd daarvoor voltooide Pianoconcert in Bes eveneens in druk te geven. Wie evenwel zijn kritisch oor te luisteren legt zal al vrij spoedig ontdekken dat op. 15 zelfs in dat stadium al vooruitstrevender, inventiever is dan op. 19 (de componist maakte in die tijd al snel rasse schreden voorwaarts). Beethoven begon met het schetsen van op. 15 in de periode 1795-96 en voltooide die medio 1798, samen met het schetsen van zijn Pianosonate op. 10 nr. 3. Treffend daarbij is dat een van de schetsbladen van op. 15 tevens schetsen voor de cadens van op. 19 bevat. Later in dat jaar werkte hij het zo'n drie jaar eerder ontstane op. 19 alsnog om voor een concert in Praag, bij welke gelegenheid hij zelf de pianopartij voor zijn rekening nam. De Praagse organist Johann Wenzel Tomaschek berichtte erover:
Beethoven moet de solopartij of van het nog niet voltooide manuscript danwel uit het hoofd hebben gespeeld, want hij legde er pas de laatste hand aan kort voordat de partituur naar de drukker ging. Op 22 april 1801 schreef de componist aan de muziekuitgever Franz Hoffmeister:
Zowel op. 15 als op. 19 verscheen in 1801 in druk, het eerste in maart, het tweede in december. Voor zijn op. 15 componeerde Beethoven in de periode 1807-09 maar liefst drie cadensen (van op. 19 is er slechts één overgeleverd, vermoedelijk gecomponeerd in 1809). Beethoven moet er zich terdege van bewust zijn geweest dat de beide pianoconcerten, hoe goed op zich ook, nog de kenmerken hadden van de vroege periode waarin zij tot stand waren gekomen. Daarvan getuigt de brief die hij op 22 april 1801 schreef aan het uitgevershuis Breitkopf & Härtel, met daarin de mededeling dat hij de beide concerten nog niet rekende tot het beste waartoe hij zich in staat achtte: 'noch nicht unter meinen besten von der Art gehören'.
Dat lijkt daarentegen wel het geval bij het Derde pianoconcert. In dezelfde brief, al maakt hij er niet concreet melding van:
Beethoven werkte al vanaf 1800 aan op. 37 (de schetsen voor het Vierde pianoconcert dateren uit 1805, die van het Vijfde uit 1808/09). Maar zoals we bij Beethovens werkproces vaker zien worden ideeën voor een nieuw werk al lang van tevoren al vastgelegd. Het is daarom niet verwonderlijk dat er al meerdere thema-ontwerpen voor op. 37 zijn te vinden in een schetsboek uit 1797. In de loop van de zomer van 1804 werd op. 37 in druk gegeven, maar de première had al eerder plaatsgevonden: op 5 april 1803 in het Theater an der Wien, waar in het kader van de speciaal door de componist georganiseerde 'Akademie' tevens de Tweede symfonie en het oratorium 'Christus am Ölberge' ten gehore werden gebracht. Daarover werd door Ignaz von Seyfried bericht in het muziekblad Caecilia, jaargang 9, 1833:
Ferdinand Ries bevestigde dat ook. Ergo, zelfs nog in die zomer van 1804, zelfs kort voordat de drukpers aan het werk werd gezet, was er nog steeds geen volledig uitgeschreven partituur voorhanden toen hij (in juli) was aangezocht voor de solopartij in een van de 'Augarten'-concerten. Ries:
Het stond het grote publieke succes van de uitvoering evenwel niet in de weg als we de recensie in de Allgemeine Musikalische Zeitung van 15 augustus 1804 mogen geloven:
De beide laatste pianoconcerten vormen uiteraard het ware glansstuk in het genre tot dan toe. Niet alleen is de inventie zelfs voor beethoviaanse begrippen ongekend, maar ook door de wijze waarop Beethoven zijn uitzonderlijk compositorisch-technisch vermogen heeft ingezet straalt de genialiteit ervan af. Ook de technische eisen aan de solopartij moeten de toenmalige voorstellingen ver te boven zijn gegaan. Dat laatste blijkt althans uit een bericht van Ries over de geplande uitvoering van het Vierde pianoconcert door de pianist Stein:
De technische hindernissen waren in ieder geval dusdanig groot dat op. 58 tijdens Beethovens leven in Wenen slechts tweemaal werd uitgevoerd en dan uitsluitend nog met de componist als solist: in maart 1807 (dit was nog voordat het werk in druk verscheen) en in december 1808. Voor zover bekend is het daarna alleen nog in 1809 uitgevoerd, in Leipzig. Daarover berichtte de Allgemeine Musikalische Zeitung:
De eerste ontwerpen voor het Vierde pianoconcert bevinden zich voornamelijk in een schetsboek dat ook de voorstudies voor de opera Leonore bevat. Daaruit kan - zij het met enige voorzichtigheid - de conclusie worden getrokken dat Beethoven aan zijn op. 58 in 1805 moet zijn begonnen. Saillant is ook dat de eerste varianten van het openingsthema broederlijk naast die van de Vijfde symfonie staan (wat tevens hun sterk motivische verwantschap verklaart). Beethoven voltooide het werk waarschijnlijk eind juni 1806, want op 5 juli schreef hij aan Breitkopf & Härtel:
In september en november wendde Beethoven zich opnieuw tot Breitkopf & Härtel om het werk uit te doen geven, maar eerst in augustus 1808 verscheen de gedrukte uitgave. Anders dan de eerdere pianoconcerten omvatte de ontstaansgeschiedenis van het Vijfde pianoconcert niet meer dan een jaar. Beethoven werkte in 1809 vrijwel uitsluitend aan dit op. 73, in welk jaar of anders in het begin van 1810 het werd voltooid. Op 4 februari 1810 bood Beethoven het namelijk, naast enige andere composities, aan Breitkopf & Härtel aan als 'Konzert fürs Klavier mit ganzem Orchester.' Ditmaal werd bij de uitgever echter niet al te lang getreuzeld, want reeds in de zomer volgde de dedicatie, zoals blijkt uit de brief van Beethoven aan Breitkopf & Härtel van augustus 1810:
De eerste, in februari 1811 gedrukte uitgave bleek een rommeltje te zijn, zo blijkt uit Beethovens boze brief aan Breitkopf & Härtel van 6 mei: 'Fehler - Fehler - sie sind selbst ein einziger Fehler!' Het overzicht van de vele fouten dat erop volgt laat geen ruimte voor enig misverstand. Aan het slot van de brief klinkt echter een verzoenende Beethoven:
De première van op. 73 (dat later de bijnaam 'Keizersconcert' meekreeg) vond waarschijnlijk plaats op 28 november 1811 in het kader van het zevende Gewandhaus-concert in Leipzig, met als solist Friedrich Schneider. Het Gewandhausorchester werd geleid door Johann Philipp Christian Schulz. Opnieuw toonde de Allgemeine Musikalische Zeitung zich enthousast, zoals blijkt uit de recensie op Nieuwjaarsdag 1812:
_______________ index |