Componisten/werken

Beethoven: Missa solemnis

 

© Aart van der Wal, juni 2003

 

"Von Herzen - möge es zu Herzen gehen!" schreef Beethoven bovenaan de eerste partituurpagina van zijn in 1823 voltooide tweede Mis in D, op. 123 (de door prins Nikolaus Esterházy bestelde, kleinschaliger opgezette eerste Mis in C, op. 86 dateert uit 1807).

De titelpagina van de Missa Solemnis in Beethovens handschrift

Achtergrond

In 1819 toonde Beethoven zich in zijn brief aan zijn leerling aartshertog Rudolph nog optimistisch over zijn plan: "Der Tag, wo ein Hochamt von Mir zu den Fejerlichkeiten für I.K.H. soll aufgeführt werden, wird für mich der schönste meines Lebens sejn, u. Gott wird mich erleuchten, dass meine schwachen Kräfte zur Verherrlichung dieses Fejerlichen Tages bejtragen."

Rudolph zou een jaar later, op 19 maart 1820, als aartsbisschop van het Moravische Olmütz worden geïnstalleerd, maar de compositie, een spontaan gelegenheidswerk, vorderde slechts langzaam. In ieder geval mag de voorzichtige conclusie wel worden getrokken dat Beethoven in 1819 nog niet kon bevroeden dat de Missa langzaam maar zeker zou uitgroeien tot een zowel naar concept als afmetingen reusachtig werk. Schindler bericht: "Gleich bei Beginn dieser neuen Arbeit schien sein [Beethovens] ganzes Wesen eine andere Gestalt angenommen zu habe, welche besonders seine älteren Freunde wahrnahmen, und ich muss gestehen, dass ich Beethoven niemals vor- und niemals nach jener Zeit mehr in einem solchen Zustande absoluter Erdenentrücktheit gesehen habe, als dies vorzüglich im Jahre 1819 mit ihm der Fall gewesen." In de Konversationshefte vinden we ontwerpschetsen voor de Missa tussen aantekeningen van huishoudelijke aard.

Eerst op 19 maart 1823, drie jaar na de inhuldiging, zond Beethoven aan Rudolph een kopie van de gereed gekomen Missa. Enige maanden later bood de componist het werk aan niet minder dan tien Europese hoven aan voor de prijs van 50 dukaten. De eerste complete uitvoering vond plaats in Sint-Petersburg op 24 maart 1824. Twee maanden later werden in Wenen alleen het Kyrie, Credo en Agnus Dei uitgevoerd. Pas in 1845 zouden in Wenen alle delen ten gehore worden gebracht, bijna achttien jaar na het overlijden van de componist.

Uit brieven en gesprekken blijkt duidelijk dat Beethoven de Missa als zijn grootste werk beschouwde, en dat hij ter voorbereiding ervan veel energie heeft gestoken in de bestudering van het liturgische proces, oude kerktoonsoorten en gezangen.

Beethovens ontwerpschets voor de slotfuga van het Credo: "...et vitam venturi saeculi"

Hoewel hij de gebruikelijk liturgie in de Missa strikt volgt, lijkt het werk toch vooral die zo menselijke behoefte aan innerlijke vrede en rust uit te stralen, waarbij strekking en betekenis van Beethovens religiositeit niet zo gemakkelijk te duiden zijn. Een notitie werpt misschien enig licht op het in dit reusachtige werk opgetaste gedachtegoed: "ein kleiner Hof, eine kleine Kapelle, von mir in ihr der Gesang geschrieben, aufgeführt, zur Ehre des Allmächtigen, des Ewigen, Unendlichen."

De Missa straalt een diepe ernst uit, wat al blijkt aan het prille begin, met de aanwijzing 'mit Andacht'. Het lijkt op een uiteindelijk volbrachte, zeer persoonlijk getinte zoektocht naar innerlijke vrede en rust, waarin grote dynamische contrasten (Gloria en Credo) niet worden geschuwd, en zelfs het militaire oproer kracht bijzet aan de roep om vrede in het Dona nobis pacem in het afsluitende Agnus Dei. Het is duidelijk dat Beethoven in zijn visionaire gedachten niet of nauwelijks rekening hield met de mogelijkheden van de menselijke stem: zowel van de solisten als van het koor wordt de uiterste virtuositeit verwacht (de gigantische fuga in het Gloria wordt om die reden alom gevreesd). Zeker als Beethovens metronoom-aanduidingen serieus worden genomen is het vrijwel onmogelijk om 'heelhuids' de eindstreep te halen.

Opnamen

De discografische geschiedenis van het werk is lang maar het echte feest begint bij de in mei 1939 door de BBC in Londen vastgelegde legendarische uitvoering van Toscanini, met een al even legendarisch solistenkwartet, een fraaie koorklank en warm orkestspel (BBCL 4016-2). Dit is Toscanini op zijn best en ondanks de onvermijdelijke beperkingen van de opname komt het allemaal volbloedig uit de luidsprekers. De in New York vastgelegde vertolking van Toscanini, uitgebracht door RCA (GD 60272-2) haalt dit niveau niet, maar is inmiddels waarschijnlijk ook niet meer leverbaar.

Klemperers Credo in de Missa is kort samengevat: "zó is het en niet anders." Onwrikbaar, maar niet stijf en star, in grootse stijl met gevoel voor de juiste proporties en constant met de grote lijnen voor ogen, zonder voorbij te gaan aan de liefdevolle behandeling van bijvoorbeeld het Et incarnatus est en het Benedictus. Het koor is volmondig gedisciplineerd, zingt eigenlijk de sterren van de hemel, het orkest doet er niet voor onder, met zoals altijd bij Klemperer, extra aandacht voor de houtblazerspartijen, maar het solistenteam presteert deels  fors onder de maat. Söderström wappert, Kmentt zingt soms uitgesproken lelijk en Talvela lijkt soms meer op de Commendatore uit Mozarts Don Giovanni (een rol die hem overigens op het lijf geschreven was). Alleen Höffgen steekt boven de middelmaat uit. De opname (EMI 769.538-2) lijkt ten opzichte van de oorspronkelijke lp-uitgave te zijn opgefrist, maar de jaren zijn natuurlijk niet ongemerkt voorbijgegaan.

Karajan nam het werk meerdere malen op, maar alles bij elkaar genomen (ook de opname telt mee) is het toch de in de Jesus-Christus-Kirche in Berlijn-Dahlem vastgelegde uitvoering die boven de andere uitsteekt (DG 453 016-2). Het solistenkwartet is onovertroffen (we horen hier nog de later tragisch verongelukte Fritz Wunderlich), met in het Agnus Dei qui tollis peccata mundi nog nét binnen de grenzen gehouden emotionaliteit. Zeldzaam indringend. De Wiener Singverein presteert uitstekend en over de Berlijners hoef ik het natuurlijk niet te hebben, al begrijp ik niet dat de schitterend gespeelde vioolsolo van Michel Schwalbé in het Benedictus zo wordt ontsierd door een verlopende stemming (het heeft er alle schijn van dat die solo in meerdere sessies werd vastgelegd).

Onverwacht hoog scoort James Levine in een live-uitvoering tijdens de Salzburger Festspiele in 1991 (DG 435 770-2). Bovendien is dit ook een van de weinige zeer goede opnamen van het complexe werk. Uitmuntend presterende solisten, koorprestaties uit een stuk en de zeer geïnspireerde Wiener Philharmoniker zorgen voor een meesterlijke verklanking van het religieuze epos. Mijn favoriete versie in het 'niet-authentieke' veld.

Heel dicht bij Levine eindigt een andere, eveneens zeer geslaagde versie: Roger Norrington dirigeert misschien tegen de verwachting in een 'modern' orkest, maar 'zijn' Missa getuigt zowel van groot inzicht als van een hoog kwaliteitsgehalte, met uitstekend presterende solisten (alleen de tenor lijkt af en toe tegen de vocale grenzen aan te lopen), een formidabel koor en dito orkest. Daarnaast heeft hij - evenals bij Levine - het voordeel van een zeer geslaagde opname (Hänssler 93006).

In het 'authentieke' domein gaat het vooral om Gardiner (Archiv 429.779-2), Herreweghe (Harmonia Mundi HMC 901557) en Harnoncourt (Teldec 0630-18945-2). Wat ze geen van alle bezitten is gravitas: ik vind dat juist een van de essentiële aspecten van de Missa, maar dat hoeft niemand natuurlijk met mij eens te zijn. Hoe dan ook, de drie historiserende uitvoeringen worden gekenmerkt door een bescheiden gehouden orkest- en koorapparaat, wat positieve gevolgen heeft voor de doorzichtigheid en lenigheid in de deksels lastige koorpassages. Bovendien zijn de instrumentale lijnen in de tutti goed te volgen, waarbij ik echter wel het voorbehoud maak dat in de opname met Harnoncourt het klankbeeld tamelijk diffuus en afstandelijk is. Dat is extra jammer omdat ook Harnoncourts vertolking tijdens de Salzburger Festspiele werd opgenomen. Een door de Teldec-technici behoorlijk gemiste kans.

De opname met Herreweghe is samengesteld uit twee live-uitvoeringen die er wezen mogen. De vertolking is zeer indringend, soms ongemeen fel, maar ook met grootse momenten van bezinning. Jammer dat het uitstekend presterende koor zo uit de verte klinkt. De excellente solisten (zeker een gouden greep) klinken ten opzichte van het koor weer te dichtbij (balansproblemen in optima forma). Ook het orkest kan niet echt goed worden 'geplaatst'. Al met al bederft dit toch veel.

Gardiner geniet het voordeel van een uitmuntend koor, solisten die zich geïnspireerd en moeiteloos door hun soms weerbarstige notentekst heenslaan en een echt warm maar in alle geledingen helder klinkend orkest. Met als kanttekening dat het door de 'authentiek uitgeklede' bezetting in de tutti wat lichtvoetig uit de speakers komt en de opname daaraan ook behoorlijk meewerkt. Dit is uiteindelijk toch dé versie vanuit het historiserende perspectief.

Conclusie

De keus lijkt dus niet zo moeilijk: van de hier besproken 'moderne' versies is Levine het beste alternatief; van de 'authentieke' is het Gardiner. De visie van Toscanini is er een om er zeker bij te hebben.


index

Home  -  Actueel  -  Audio  -  Muziek  -  Video  -  Boeken  -  Links