CD-recensie
© Siebe Riedstra, oktober 2011
|
Martinu: The SymphoniesSymfonie nr. 1-6 (compl.) BBC Symphony Orchestra o.l.v. Jirí Belohlávek Onyx Classics 4061 • 183' • (3 cd’s)
De Tsjechische dirigent Jiri Belohlávek zet zich al jaren tomeloos in voor het boeiende oeuvre van zijn landgenoot Bohuslav Martinu (1890-1959). In het jaar van Martinu’s vijftigste sterfdag dirigeerde hij bij het BBC Symphony Orchestra, waarvan hij sinds 2006 chef-dirigent is, alle symfonieën van Martinu, vanzelfsprekend opgenomen door de BBC. Het label Onyx brengt deze live-opnamen – zonder applaus – uit in een 3-cd digipack.
Martinu hield zich pas bezig met de symfonie toen hij de vijftig al was gepasseerd. Door het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog werd hij gedwongen om zijn tweede vaderland, Frankrijk, te verlaten, en koos hij er voor om zich in New York te vestigen. Hij leerde zichzelf de Engelse taal door drie bioscoopfilms per dag te bekijken. Gelukkig bleef zijn aanwezigheid in de nieuwe wereld niet onopgemerkt: Serge Koussevitzky, chef-dirigent in Boston, verschafte hem de opdracht voor een groot orkestwerk. Martinu koos voor de symfonie, zijn Eerste. Dat was in 1943. Het succes loog er niet om en in de vier volgende jaren ontstonden evenzovele symfonieën, allemaal in opdracht van belangrijke Amerikaanse orkesten. De Tweede symfonie kwam tot klinken bij het Cleveland Orchestra onder Erich Leinsdorf, de Derde opnieuw in Boston onder Koussevitzky, en de Vierde in Philadelphia onder Eugene Ormandy. Inmiddels was de Tweede Wereldoorlog afgelopen en zo kon de Vijfde symfonie in 1947 in première worden gebracht door Martinu’s geliefde Tsjechische Philharmonie onder Rafael Kubelík. Martinu kon er zelf niet bij zijn, want in 1946 maakt hij een lelijke smak toen hij van zijn balkon in het donker misstapte en op een betonnen binnenplaatsje neerkwam. Het kostte hem bijna het leven en hij hield er klachten aan over, die behoorlijk de rem zetten op zijn tot dan toe buitensporig vlotte werktempo. Het duurde dan ook enige jaren voordat er sprake kon zijn van een nieuwe symfonie. Samenvattend kunnen we vaststellen dat de eerste vijf symfonieën gekenmerkt worden door een ongebreidelde energie die je het gevoel geeft dat je in het drukke Manhattan bent. Syncopische ritmes en motieven laten de luisteraar bij voortduur zoeken naar een maatstreep, terwijl ze toch zonder enige maatwisselingen of onregelmatige maatsoorten zijn genoteerd – zelfs met de partituur erbij weet Martinu je om de tuin te leiden. De instrumentatie rust op een kamerbreed en vaak gediviseerd strijkorkest, dat consequent wordt onderpind door een obligate pianopartij. Boven dit rijke fundament hebben de houtblazers vrij spel, en erbinnen kunnen de kopergroepen machtige climaxen veroorzaken. Maar boven alles horen we de Tsechische volksmuziek zoals die ook een overheersende rol speelde in het componeren van Antonín Dvorák . Die blijft toch, samen met Albert Roussel, aan de basis de grote mentor van Martinu. Samenvattend: Matinu heeft een nieuw universum aan klanken gecreëerd, een klankwereld die net als die van Sibelius een niet tegen te houden opmars zal maken op de concertpodia en via geluidsdragers. In 1953 keerde het echtpaar terug naar Europa en vestigde zich in Zuid-Frankrijk en vervolgens in Zwitserland – het communistische Tsjecho-Slowakije was uiteraard geen optie meer. Vlak voor zijn vertrek had Martinu de opdracht gekregen om een nieuwe symfonie te schrijven, alweer voor het orkest van Boston, ter gelegenheid van het 75-jarig bestaan van dat ensemble in 1955. De nieuwe chef-dirigent na Koussevitzky was Charles Munch, een oude bekende uit de Parijse jaren, en aan hem is deze symfonie dan ook opgedragen. In dit werk zoekt Martinu naar nieuwe vormen, ongetwijfeld beïnvloed door het aanbreken van een nieuwe tijd, maar wellicht ook door de nieuwe ‘chef’. Hij hield altijd rekening met de muzikale karakteristieken van zijn opdrachtgevers. Martinu wilde zijn Zesde in navolging van Hector Berlioz de naam ‘Symphonie fantastique’ meegeven, maar onder druk van zijn uitgever werd het uiteindelijk ‘Fantaisies symphoniques’. Ze zijn op een vrije en associatieve wijze geschreven, maar uiterst hecht van structuur, want al het materiaal is afgeleid uit een motiefje van vier noten dat we aan het begin gepresenteerd krijgen door de gestopte trompet. Hoewel dit zijn laatste officiële symfonie was, schreef Martinu daarna toch nog drie grote driedelige werken die als twee druppels water lijken op de eveneens driedelige ‘Fantaisies symphoniques’. Achtereenvolgens: ‘Les Fresques de Piero della Francesca’ (1955), ‘Parables’ (1958) en de ‘Trois Estampes’ (1958). Het lijkt alsof hij de naam symfonie niet meer aan een nieuw werk durfde verbinden, uit angst voor de naderende dood. Bohuslav Martinu overleed na een slopend ziekbed op 28 augustus 1959. Jiri Belohlávek (1946) heeft zich in discografisch opzicht indringend met de symfonieën van Martinu beziggehouden. Voor het Tsjechische label Supraphon werkt hij nog aan een integrale, waarvan inmiddels twee delen zijn verschenen, in 2003 de symfonieën 3 en 4, en in 2009 de nummers 5 en 6 (klik hier). Het orkest is de Tsjechische Philharmonie. Op het label Chandos verschenen – eveneens met de Tsjechische Philharmonie – de Eerste, de Vierde en de Zesde op drie cd’s. Die werden gecombineerd met divers repertoire en de opnamen dateren uit 1990 en 1992. Daarna werd het stil. Of Chandos nog behoefte zal hebben aan een voortzetting van de reeks waag ik te betwijfelen. Als jonge man maakte Belohlávek al in 1979 een opname van de Vierde met zijn toenmalige orkest, het Praags Symfonie Orkest. Duidelijk mag zijn dat Belohlávek deze symfonieën kent als zijn broekzak en ze op concerten dan ook zonder partituur dirigeert. Over de kwaliteit van zijn vertolkingen hoeven we het echt niet meer te hebben. Wat overblijft is een nogal verwarrend mer à boire aan symfonieën van Martinu, gedirigeerd door Jiri Belohlávek. De gemiddelde muziekliefhebber zal niet meer dan één complete cyclus aan zijn verzameling wensen toe te voegen. Behalve incompleet is de uitgave op Chandos wat onhandig – maar wel interessant – gecombineerd met uiteenlopende werken als Janaceks Symfonietta of Martinu’s eigen Soldatenmis. Ze worden in technisch opzicht gekenmerkt door de aloude Chandos-methode: met de microfoons op afstand in een ruime akoestiek. Het resultaat is overweldigend in de breedte, maar ook diffuus en belangrijke details gaan verloren. Wanneer Supraphon de cyclus voltooit zal de concurrentie op scherp worden gezet door een uitstekend spelend Tsjechisch Philharmonisch Orkest en een opnameteam dat weet hoe het in de schitterende concertzaal van het Praagse Rudolfinum moet opnemen. Interpretatief zijn er uiteraard nauwelijks verschillen, maar het BBC Symphony Orchestra speelde helaas niet in het Rudolfinum, maar in de Londense Barbican Hall – bepaald geen makkelijke zaal om te temmen. Zolang we nog moeten wachten op de voltooing door de Tsjechen, is deze nieuwkomer op Onyx de winnaar om twee redenen. Hij is compleet en er wordt geweldig gemusiceerd. Belohlávek en zijn Britse manschappen bewijzen dat niets gaat boven een spannende concertervaring. Ten opzichte van andere dirigenten biedt Belohlávek ook nog nieuwe inzichten door het openen van coupures in de Derde en de Vierde symfonie. Tamelijk veel dirigenten hebben zich in discografisch opzicht met dit repertoire beziggehouden. Bij de Tsjechische Philharmonie aanvankelijk Karel Ancerl (live – en mono) en in de jaren 1970 Vaclav Neumann. Ronduit spectaculair waren de Vierde van Rafael Kubelík (klik hier), en de Zesde van Charles Munch, een jaar na de première gemaakt in Boston en recent opnieuw uitgegeven door EMI als onderdeel van een portret van de dirigent op een dubbel-cd; een opname om te koesteren. Complete cycli werden opgenomen door Neeme Järvi voor het label BIS, Bryden Thomson voor Chandos (klik hier) en Klaus Peter Flor voor RCA. Naxos voegde daar zijn eigen onvermijdelijke – maar verdienstelijke – bijdrage aan toe, met Arthur Fagen en het Staatsorkest van de Oekraïne. Het label Brilliant Classics bracht de terecht hooggeprezen interpretaties van Järvi met de Bamberger Symphoniker uit in het allerlaagste prijssegement. Alles bij elkaar heeft de verzamelaar dus een ‘luxeprobleem’. Jiri Belohlávek (1946) is zonder meer dé Martinu-dirigent van nu. Niet alleen in de zes symfonieën, maar door talloze registraties van andere werken die hij de afgelopen drie decennia voor met name het label Supraphon aan de catalogus toevoegde, waaronder een flinke stapel fonografische premières. Dat hij samen met de BBC kans heeft gezien om de zes symfonieën in zes afzonderlijke – en eenmalige! – concerten te programmeren is werkelijk een groots labour of love. Michael Crump, auteur van het vorig jaar verschenen ‘Martinu and the Symphony’ tekent voor een stimulerende toelichting. index |