CD-recensie
© Siebe Riedstra, september 2016
|
In het Oostenrijkse (eertijds Hongaarse) Raiding, de geboorteplaats van Franz Liszt, werd in 2006 een nieuwe concertzaal geopend, de Franz Liszt Halle van het Lisztzentrum Raiding. Het Rotterdamse architecten-atelier Kempe Thill tekende voor het ontwerp. De zaal heeft een capaciteit van iets meer dan vijhonderd stoelen, een omvang die bewust rekening houdt met de grootte van zalen en orkesten zoals Liszt die gekend heeft. Aardige bijzonderheid: het dorpje Raiding heeft nog geen 1000 inwoners. Jaarlijks vindt daar het Franz Liszt Festival plaats, met concerten in de maanden maart, juni en oktober. Voor de orkestconcerten kwam een samenwerking tot stand met het Orchester Wiener Akademie, dat speelt op tijdeigen instrumenten en in 1985 werd opgericht door Martin Haselböck. Haselböck (1954) is een muzikale duizendpoot, organist (zoon van organist Hans Haselböck), dirigent, componist, musicoloog en onvermoeibaar organisator. Lessen geeft hij aan de Weense Universiteit en gastdirecties vervult hij bij alle grote orkesten in Europa, Amerika en Azië. Voor het label NCA maakte hij een schitterende opname van de complete orgelwerken van Franz Liszt op 5 cd's en 1 DVD, en dat is maar het topje van een ijsberg van meer dan honderd cd's. Onder de noemer 'The Sound of Weimar' zijn sinds 2009 alle symfonische gedichten en de Dante-symfonie opgenomen voor het label NCA (5 cd's). In 2013 volgde deel 6 met de Hongaarse Rhapsodieën, nu voor het label CPO. Deel 7 verschijnt thans op Alpha, en omvat naast transcripties van werken van Schubert drie late orkestwerken van Liszt, waaronder een wereldpremière. De opnamen werden gemaakt in de festivalmaanden juni en oktober, een jaar voorafgaand aan de concerten; pas in maart 2015 stond de Wanderer-Fantasie geprogrammeerd. De rest van die programma's bestond uit het complete repertoire voor piano en orkest, dus wie weet houden nog wat te goed. Franz Liszt was de absolute kampioen in het maken van transcripties, van de Symfonieën van Beethoven tot de opera's van Bellini en de liederen van Schubert. Aan de ene kant waren dat getrouwe kopieën, je zou ze pianopartituren kunnen noemen, aan de andere kant vrije parafrases waarin hij zijn virtuositeit kon etaleren. Schuberts Wanderer-Fantasie, oorspronkelijk voor piano solo, behoort in de eerste categorie. Liszt heeft aan de noten van Schubert nauwelijks iets veranderd, hij heeft ze alleen opnieuw gerangschikt, waardoor het werk zijn ietwat ongemakkelijke zetting is kwijtgeraakt. Schubert zelf kon de technische problemen waarvoor het stuk de pianist stelt ook niet de baas, getuige zijn uitspraak 'Der Teufel soll dieses Zeug spielen'. Liszts bewerking mocht zich lange tijd in een grote populariteit verheugen, maar de laatste halve eeuw verschijnt het steeds minder op de lessenaars - zowel in de concertzaal als de opnamestudio. Voor de Weense dirigent Johann von Herbeck (hij dirigeerde de wereldpremière van Schuberts Onvoltooide) maakte Liszt in 1859/60 een viertal orkesttranscripties van marsen die Schubert voor piano vierhandig schreef, een keuze uit de Six Grandes Marches en de Deux Marches Caracteristiques plus het middendeel van het Divertissement à la Hongroise. Hier heeft Liszt flink ingegrepen in de noten van Schubert; zo verdubbelt de Mars uit het Divertissement door oprekken van de herhalingen (en toevoeging van chromatische tegenstemmen) in lengte. De overige orkestwerken schreef Liszt in zijn laatste levensjaren, die hij doorbracht in Rome. De stukken uit die tijd worden gekenmerkt door soberheid, een religieuze ondertoon, en het loslaten van de tonaliteit. In de beide Traueroden, La Notte en Les Morts, speelt dat laatste geen rol, contemplatie en rouwverwerking om de dood van zijn kinderen overheersen. Het laatste werk op deze cd, een parafrase op de gregoriaanse hymne Vexilla Regis Prodeunt, sluimerde onuitgevoerd in de archieven te Weimar. De Wiener Akademie onder Haselböck gaf op 20 oktober 2013 de wereldpremière in Weimar - dit is de eerste cd-opname. Martin Haselböck kent de werken van Liszt van binnen en van buiten, en van achteren naar voren. Dat werd duidelijk in zijn opnamen van de orgelwerken, en dat maakt hij ook hier zonneklaar. Wat hij met zijn orkest teweegbrengt is uiteraard in hoge mate afhankelijk van de beschikbare tijd en de moeilijkheidsgraad van de gespeelde werken. Intonatie bij de blazers (in de marsen) is niet altijd vlekkeloos, en een extra repetitie voor de strijkers (Wanderer-Fantasie) had ook niet misstaan. Fortepianist Gottlieb Wallisch speelt zijn partij met flair op een Streicher fortepiano uit 1851. Ongeveer een minuut voor het slot van de Wanderer-Fantasie horen we iemand met de maat meestampen, een vreemd schoonheidsfoutje. De annotatie is van de hand van Haselböck zelf, met aandacht voor alle relevante details. Prettig is dat de volledige bezetting van het orkest wordt opgesomd. De balans opmakend mogen we concluderen dat deze uitgave door de uniciteit van het repertoire - wanneer hoor je deze werken, en hoe weinig opnamen bestaan er van - een gapende leemte vervult. Voeg daaraan de wereldpremière van Vexilla regis toe, en ze is voor Liszt verzamelaars een must. __________________ index |
|