CD-recensie

 

© Siebe Riedstra, december 2012

 

 

Ketting: Kammersymphonie – Symfonie nr. 6

Asko|Schönberg o.l.v. Reinbert de Leeuw (Kammersymphonie); Radio Filharmonisch Orkest o.l.v. James Gaffigan

Attacca CD 2012.132 • 67' •

Opname: 3 maart 2010 (Kammersymphonie); 4 februari 2012, Concertgebouw, Amsterdam


Vandaag, 13 december 2012, overleed componist Otto Ketting, 77 jaar oud. Aan het eind van de middag vond ik bij de post deze cd. Toeval bestaat niet.

Otto Ketting werd geboren in Amsterdam, in 1935. Van zijn vader, de componist Piet Ketting, heeft hij naar eigen zeggen leren componeren. Zijn instrument was de trompet, die hij zeven jaar bespeelde in het Residentie Orkest, dat in die jaren werd gedirigeerd door Willem van Otterloo. Al op zijn eenentwintigste had hij het grootste deel van zijn eerste symfonie voltooid, een werk waarin zijn bewondering voor Alban Berg doorklinkt, maar dat vooral indruk maakt door een volkomen beheersing van het handwerk. Als 24-jarige toog hij met deze partituur onder zijn arm naar München om haar aan Karl Amadeus Hartmann te tonen. Hartmanns reactie was kort en bondig: ‘ik kan je niets meer leren’. Van 1967 tot 1974 doceerde Ketting aan de conservatoria van Rotterdam en Den Haag, maar zijn grote liefde was toch het dirigeren. Hij was de eerste van zijn generatie die fulltime componist werd, zijn eigen werk en dat van anderen dirigeerde bij alle Nederlandse orkesten en met een erudiete pen artikelen schreef in belangrijke periodieken als de Haagse Post. Het stuk dat zijn faam lanceerde was Time Machine voor blazers en slagwerk, in 1972 geschreven voor het Nederlands Blazers Ensemble; het werd met meer dan tweehonderd uitvoeringen in binnen- en buitenland zijn meestgespeelde werk. Kettings instelling was in de eerste plaats praktisch: voor hem geen ivoren toren, maar contact met de luisteraar. Vanuit die gedachte was het componeren van filmmuziek een logische daad, vooral wanneer het met het echte werk niet zo wilde vlotten. De scores voor de films van Bert Haanstra – Alleman, Bij de beesten af en Dokter Pulder zaait papavers – hebben er voor gezorgd dat Kettings naam ook bij het grote publiek bekend werd. Zelf was hij daar kort over: ‘Filmmuziek is om te horen, niet om te luisteren’.

Kettings muziek is onlosmakelijk verbonden met twee instituten: het Concertgebouworkest (klik hier) en de ZaterdagMatinee. Een groot deel van zijn orkestwerken ontstond in opdracht van een van die twee. Maar zijn belangrijkste opdracht kreeg hij bij de opening van het nieuwe Muziektheater in Amsterdam in september 1986. Daarvoor componeerde Ketting de opera Ithaka – een verrassend gebaar voor iemand die keer op keer indruk maakte met effectieve orkestwerken. De reacties waren verdeeld, en ook Ketting zelf was niet overtuigd. Jammer genoeg heeft niemand de moeite genomen om de live-opname die ooit op elpee werd uitgebracht digitaal te verdoeken. Daarvoor is nu toch echt wel hèt moment aangebroken, zou je zeggen.

De nieuwste uitgave van Sieuwert Versters label Attacca zet de kroon op de discografie van een symfonisch oeuvre, dat met zes symfonieën zijn gelijke niet kent onder de componisten van Kettings generatie. En in algemene zin wordt die prestatie qua omvang in Nederland alleen overstegen door Henk Badings (14 symfonieën) en Matthijs Vermeulen (7). Overigens heeft Ketting zich enorm ingezet voor de realisering van de integrale opname van Vermeulens complete werken, uitgebracht door Donemus. Wat Ketting zelf betreft: de Eerste symfonie is in een onvolprezen uitvoering door Bernard Haitink met het Concertgebouworkest vastgelegd. Die opname is op verschillende dragers in omloop geweest, en werd een paar jaar geleden op Kettings initiatief hernieuwd uitgebracht op het label Et'cetera (KTC 1349). Ketting voltooide zijn Tweede symfonie in 1978, en nummerde haar niet, maar gaf het werk de titel Symphony for Saxophones and Orchestra. De première onder Haitink is nog steeds in omloop op een Donemus uitgave, Composer’s Voice CV 21. Haast u, want de Documentatie Nederlandse Muziek is net voor het overlijden van Otto Ketting overbodig verklaard. De Derde symfonie was het gevolg van een opdracht van de ZaterdagMatinee, voor het dertigste seizoen, in 1990 uitgevoerd door het Radio Filharmonisch Orkest onder leiding van de componist. Het zou tot 2007 duren voordat er weer een symfonie verscheen, en weer was het een opdrachtwerk voor de ZaterdagMatinee. De Vierde is uniek in zijn bezetting zonder houtblazers, en werd ten doop gehouden door Jaap van Zweden en het Radio Filharmonisch Orkest. De premières van de Derde en de Vierde symfonie vonden samen hun weg naar Et'cetera KTC 1378 (klik hier).

En dan nu de beide laatste symfonieën. De Kammersymphonie is weer een ongenummerde, maar de facto de vijfde. Ze is absoluut niet het antwoord of een reactie op de Kammersymphonie van Arnold Schönberg, maar een verwijzing naar Franz Schrekers gelijknamige opus, een werk dat de dirigent Ketting graag uitvoerde. Dat blijkt al direct uit de vrijwel identieke bezetting voor 23 instrumentalisten. Intrigerend genoeg zonder het harmonium, dat bij Schreker zo prominent aamwezig is. Dit is van de zes symfonieën de meest kleurrijke, met een prikkelend scala aan stijlbloempjes, van Messiaen tot Reich. Ketting citeert twee keer letterlijk uit Schrekers opus, maar doet dat zo geraffineerd dat het je pas achteraf opvalt. Het werk werd geschreven voor Asko|Schönberg en Reinbert de Leeuw. Dit is de opname van de wereldpremière – schitterend gespeeld en met de eigen techniek van het Concertgebouw prachtig opgenomen. De Zesde kwam eerder dit jaar in de ZaterdagMatinee voor het eerst tot klinken door het Radio Filharmonisch Orkest, onder vaste gastdirigent James Gaffigan, een uitvoering die klinkt als een klok en hier live is vastgelegd. Ze is met vier delen en 45 minuten veruit de langste, en lijkt zo in de gevestigde symfonische traditie te passen. Schijn bedriegt: dit is een symfonie die je steeds weer op het verkeerde been zet. De schetterende open koperkwinten aan begin en eind omsluiten een reis door de muziekgeschiedenis, waarbij stations worden aangedaan die we denken te herkennen. Maar de marcia funebre waarmee het tweede deel lijkt te beginnen maakt plaats voor een protestmars. De slotakkoorden van het elegische derde deel blijken identiek aan die van het eerste. In de finale moet een wervelende Bolero, compleet met Ravelliaanse parallelle strijkersakkoorden plaats maken voor de open koperkwinten van het begin. De reis is voltooid – of begint ze pas? Ma fin est mon commencement.


index

Home  -  Actueel  -  Audio  -  Muziek  -  Video  -  Boeken  -  Links