CD-recensie

 

© Aart van der Wal, februari 2009


 

Ketting: Symfonie nr. 3 (1990) - nr. 4 (2007) - Printemps for string orchestra (2003).

Radio Filharmonisch Orkest en Radio Kamer Filharmonie o.l.v. Otto Ketting (nr. 3), Jaap van Zweden (nr. 4) en Thierry Fischer (Printemps).

Live-opnamen ZaterdagMatinee, Concertgebouw, Amsterdam, 6 oktober 1990 (nr. 3), 14 april 2007 (nr. 4), 4 februari 2006 (Printemps).

Et'cetera KTC1378 • 73' •


In de toelichting bij het cd-boekje schreef collega Maarten Brandt: "Als er een metafoor is voor de muziek van Otto Ketting is het wel die van de reis. Het fenomeen van het 'onderweg zijn' geldt niet alleen voor die composities waarvan de titels hetzij direct dan wel indirect betrekking hebben op ergens arriveren (zoals in de De aankomst, met het in de nevel opdoemende, beeld van een schip dat zojuist heeft afgemeerd, het geluid van de scheepsdiesels nog vaag op de achtergrond, vermengd met flarden van een misthoorn), vertrekken en opnieuw een bepaalde plaats (Lisbon revisited) aandoen, het is op al zijn stukken van toepassing."

Leo Samama heeft in zijn 70 Jaar Nederlandse Muziek de muziek van Otto Ketting op het hoogst denkbare voetstuk geplaatst. Of dat werkelijk terecht is, zal pas over een halve eeuw of zo blijken (de muziekgeschiedenis heeft doorgaans wrede trekjes...), maar het staat buiten kijf dat deze zoon van de componist Piet Ketting een forse stap heeft gemaakt van het serialisme naar het expressionisme, met een hovaardige buiging naar Igor Stravinsky en Alban Berg, soms zelfs naar Gustav Mahler, hoewel diens niet in Kettings bescheiden favorietenlijstje staat (in het tweede deel van de Derde symfonie schuurt het Adagio tegen dat van Mahler in diens Negende aan). Dan zijn er de orkestraties van Debussy en Ravel (met name zijn laatste werk, de orkestversie van Ronsard à son âme, uit 1935) met hun bijna zintuiglijke koloriet als een van Kettings belangrijke inspiratiebronnen.

Al vanaf het eind van de jaren zestig stond het voor Ketting vast dat in zijn werk de techniek nooit een doel op zich (meer) mocht zijn. Het serialisme had weliswaar niet afgedaan, maar het kreeg een andere plaats en functionaliteit, het tonale en het atonale werden in Kettings concept als het ware verbroederd. Dat was met Schönbergs reeksentechniek (toonhoogte, ritme, dynamiek, desnoods ook de tijdspanne ingekapseld in puur rekenkundige reeksen) bepaald anders, want die lag conceptueel onwrikbaar vast.

Dat onwrikbare vinden we nog in Kettings Due canzoni (1957) en Variazoni per orchestra (1960), maar vanaf de jaren zeventig werd het 'tonale' aspect toch meer en meer ingevlochten, wat de toegankelijkheid ervan, mede dankzij de geraffineerd aangebrachte, tonale ijkpunten in zijn muziek, aanzienlijk verhoogde.

Ketting schrijft - de opera- en filmmuziek daargelaten - geen programmamuziek, geen muziek met een herkenbare boodschap. Dat herinnert aan hetgeen zijn collega Louis Andriessen eens opmerkte, die vond dat hij "muziek componeerde die over (andere) muziek ging." Dat had hij van Stravinsky, Andriessens grote voorbeeld. Zijn belangstelling gold "de alleskunners, de Purcells en Stravinsky's die van alle markten thuis zijn, links wat lenen, rechts wat stelen en veel voor het theater hebben gewerkt. Geen componisten die altijd maar in één richting doorwroeten, zoals Arnold Schönberg."

Dan is het geen toeval dat het in feite bij Ketting niet veel anders is. Ook hij ziet in Stravinsky zijn grote voorbeeld, leent links, steelt rechts en componeert voor het theater. En net als Stravinsky én Andriessen haalt Ketting niet zomaar wat uit de muzikale schappen van de historische super-de-superwinkel, maar zet ze dusdanig naar zijn hand dat ze zijn onvervreemdbare compositorische initialen dragen.

De drie op deze cd verzamelde stukken, gecomponeerde in opdracht van de toenmalige artistiek leider van de VARA ZaterdagMatinee, Jan Zekveld, werden in het Amsterdamse Concertgebouw, het vaste 'adres' van de matinee, ten doop gehouden. De technische wisselvalligheden in een live-uitvoering in aanmerking genomen, wordt hier geweldig muziek gemaakt, het zindert en het kookt, het is afwisselend monumentaal en ingetogen, weelderig en uitgebeend, verrassend (bijvoorbeeld zo'n tonaal akkoord, dat in het atonale discours ineens opvlamt) spannend en contrastrijk. En apropos: Ketting is een betere pleitbezorger van eigen werk dan zijn grote voorbeeld Igor Stravinsky!

De opnamen zijn aanmerkelijk beter dan ik hier op band (opgenomen van de radio-uitzendingen van toentertijd) heb staan. Het zijn daarbij typische radio-opnamen: we luisteren naar het orkest, niet door het orkest. Het publiek houdt zich ook in de zachte passages keurig, hetgeen wel wat wil zeggen in dat vrijwel altijd hoesterige Concertgebouw. Alfred Brendel zou ook hierover een boek kunnen schrijven...


index

Home  -  Actueel  -  Audio  -  Muziek  -  Video  -  Boeken  -  Links