CD-recensie
© Siebe Riedstra, september 2017
|
Hij was, in het muzikale eerder een speleoloog dan een bergbeklimmer. Het publiek, als massa die geld heeft uitgegeven en daarvoor voldoening verwacht in de vorm van sensatie en extase, was zijn vijand, de mens die luisterde en opstond voor die wonderlijke, onmenselijke taal van de muziek, was zijn vriend. Voor het muziekleven laat hij een leegte na, voor die vrienden een volte van klank, een rijkdom. Bovenstaande tekst is het slot van een wijs artikel van Henk de By, opgeleid als musicus en beroemd geworden als documentairemaker. U kunt het hier in zijn geheel lezen. Collega Aart van der Wal plaatste recentelijk een bespreking van twee meesterwerken van Bartók, waaronder het Concert voor Orkest, en noemt daar terecht de opname van Solti als ijkpunt. Onwillekeurig gingen mijn gedachten uit naar het discografische begin van Bartóks Concert. Daarin speelden twee dirigenten een hoofdrol: Fritz Reiner, toen nog chef in Pittsburgh en Eduard van Beinum in Amsterdam. Vergis u niet in Pittsburgh, van oudsher een orkest dat met een goedgevulde geldbuidel (van ketchupfabrikant Heinz, de plaatselijke concertzaal heet Heinz Hall) topdirigenten heeft weten aan te trekken: Reiner, Previn, Maazel, Jansons. De opname van Van Beinum veroorzaakte destijds in Europa een sensatie. Gelukkig vinden we die terug in een bundeling van het label Decca die op Spotify te beluisteren is. Omdat Henk de By niet ingaat op de discografische nalatenschap van Van Beinum kunt u hieronder lezen wat ik in 1999 schreef over de heruitgave van een viertal titels op het label Lys. Op 13 april 1959 overleed Eduard van Beinum aan een hartaanval, tijdens een repetitie van de eerste symfonie van Brahms met zijn orkest, het Concertgebouworkest. Hij was 58 jaar oud en dus nog lang niet aan het eind van zijn carrière, zeker niet in fonografisch opzicht. Van Beinums platencarrière nam een aanvang in november 1941 en eindigde in maart 1959: slechts 17½ jaar, waarvan de eerste vijf door de oorlogsomstandigheden verwaarloosd mogen worden en de laatste vijf door een slechter wordende gezondheid werden geplaagd. Het leeuwendeel van zijn opnamen maakte hij met zijn eigen orkest, de overige met het London Philharmonic Orchestra, waar hij vlak na de oorlog (seizoen 1948-9) gelijktijdig chef-dirigent was. Zoals bekend was Van Beinum door zijn bescheiden persoonlijkheid en ingetogen podiumstijl de tegenpool van de flamboyante en autocratische figuur van Willem Mengelberg. Na een wat onwennige start (Henk de By brengt daar boeiend verslag van uit) wist hij zowel musici als publiek voor zich in te nemen. Niet alleen de verbanning van Mengelberg, maar evenzeer de muzikale integriteit van Van Beinum zelf was debet aan de benoeming tot chef-dirigent van het Concertgebouworkest en de snelle groei van zijn faam na 1945. Ondanks zijn slechte gezondheid was hij van 1956 tot aan zijn dood ook nog chef-dirigent van het Los Angeles Philharmonic Orchestra.
Van Beinums gedocumenteerde nalatenschap laat zich ruwweg verdelen in twee categorieën: de veertiger jaren, gedocumenteerd op 78-toeren platen, en de jaren vijftig waarin de opkomst van de elpee centraal stond. De laatste categorie was voor verzamelaars met enige moeite redelijk bij te houden, bij de eerste categorie lag dat wat moeilijker. De komst van de cd opende nieuwe perspectieven, en van het materiaal uit de jaren vijftig (meestal opgenomen voor Philips) is inmiddels een representatief deel verzilverd. Voor het oudere materiaal duurde die conversie wat langer, maar nu begint het toch te komen, en deze uitgave van Dante Records Lys levert daartoe een substantiële bijdrage. Een chronologisch overzichtje van de Amsterdamse inhoud van de vier cd's, alle destijds opgenomen voor Deccca: Franck: Variations symphoniques, met Géza Anda (Vol.4). Opgenomen van 17 tot 21 mei 1943; in deze periode tevens opnames van Wagenaars Ouverture "De getemde feeks", alsook Regers Mozart-Variaties en Ballet-Suite. De Variaties werden door Deutsche Grammophon uitgebracht (DG 69099/100). Anda's broze benadering wordt mooi gesecondeerd door Van Beinums poëtische begeleiding. Berlioz: Symphonie Fantastique (vol.4), 9 september 1946, Decca AK 1626/31 (zes 78t-platen). Ravel: Rapsodie espagnole (vol.4), 10 september 1946, Decca AK 2093/4 (twee 78t-platen). Stravinsky: Le Sacre du Printemps (vol.1), 11 september 1946, Decca K 1727/30 (vier 78t-platen). Let vooral op de opnamedata en het bijbehorende repertoire: 9, 10 en 11 september 1946. Daar word je stil van. Hoe is het mogelijk dat mensen in de nadagen van de oorlog de energie hebben opgebracht om een dergelijke hoeveelheid werk te verzetten? (Om het nog gekker te maken: op 12 september werd een opname gemaakt van delen uit Mendelssohns Midzomernachtsdroom). Maar het allergrootste wonder ligt in de kwaliteit van wat daar gepresteerd is: een Fantastique die jarenlang dè mijlpaal is gebleven en een Sacre om te zoenen; wat een gevoel voor klank, wat een doorzichtigheid en wat een ritmische distinctie! Bartók: Concert voor orkest (vol.1), 20 september 1948, Decca AK 2042/6 (vijf 78t-platen). Een even formidabele prestatie als die uit 1946; dit was net niet de plaatpremière van dit werk, die eer was in 1945 (het jaar van ontstaan) te beurt gevallen aan Fritz Reiner en zijn orkest in Pittsburgh op Columbia Masterworks. Het was echter wel de eerste Europese opname, die terecht een Grand Prix du Disque kreeg toegewezen. Deze opname is lange tijd de modeluitvoering geweest waaraan alle nieuwkomers werden getoetst en nog steeds een toonbeeld van doorzichtigheid in lijnenspel, harmonie en ritme; de virtuositeit is adembenemend. Dat gebeurde allemaal op één dag: 20 september 1948. index |
|