CD-recensie

 

© Siebe Riedstra, januari 2012

 

 

Beethoven: Symfonie nr. 2 in D, op. 36 –
nr. 3 in Es, op. 55 (Eroica)

The Netherlands Symphony Orchestra
o.l.v. Jan Willem de Vriend

Challenge Classics CC72532 • 34' + 47' • (2 sacd’s)

www.janwillemdevriend.nl

www.challenge.nl


Jan Willem de Vriend en zijn Twentse Orkest zijn met deze uitgave bij de voorlaatste aflevering van hun Beethovencyclus aangeland. Alleen de Negende hebben we nog te goed. U kunt de besprekingen van de voorafgaande afleveringen op deze site terugvinden, aangevuld met een leerzaam interview met de dirigent (klik hier), waarin hij smakelijk vertelt over zijn inzichten op het gebied van instrumentarium, muzikaal taalgebruik en tempo.

Om met dat laatste te beginnen: de Vriend hanteert Beethovens metronoomaanduidingen als uitgangspunt. Zijn orkest speelt op moderne instrumenten in de gangbare stemming, maar de koperblazers spelen op oude instrumenten. In het geval van de trompetten maakt dat niet verschrikkelijk veel uit, maar bij de hoorns is het verschil dramatisch. Ik zeg met opzet dramatisch, omdat het effect van natuurhoorns een enorm stempel drukt op het klankbeeld. Immers, alle tonen van de natuurlijke boventoonreeks klinken precies zo: natuurlijk. Echter, alle chromatische afwijkingen komen tot stand door de klank te manipuleren. Dat doen hoornisten door met hun vrije hand de beker van hun instrument gedeeltelijk af te stoppen, en zo de toonhoogte te veranderen. De luisteraar hoort gestopte hoornklanken op onverwachte momenten. Hoe dramatisch – in de theatrale betekenis van het woord - dat uitpakt is te horen in het Trio uit het Scherzo van de Zevende. Daar laten de lage hoorns zich horen op een wisselnoot van A naar Gis. De A wordt naturel gespeeld, terwijl de Gis gestopt moet worden geblazen. Dat Beethoven die kleurverandering essentieel acht blijkt uit het feit dat hij de hoornpartij niet laat meespelen door de fagotten.
Van minstens even groot belang is het muzikale taalgebruik, een term die moeilijk uit te leggen is omdat er nogal veel onderhuidse aspecten aan zitten. Het komt er op neer dat niet alleen het tempo waarneembaar is, maar ook de energie binnen een tempo. Daardoor kan een snel tempo bij de ene dirigent saai klinken, en een langzamer tempo bij een andere spannend overkomen. Bij het bespreken van Beethoven-cycli ontkom je niet aan vergelijkingen, en daarbij stuitte ik op een interessant fenomeen. De uitvoering van de Tweede symfonie door Sir Simon Rattle en de Wiener Philharmoniker verschilt qua instrumentarium – natuurhoorns – en tijdsduur maar weinig van de Vriend, en toch lijken de beide uitvoeringen zelfs niet op elkaar. De opname die William (Wilhelm) Steinberg in het begin van de jaren 1950 met zijn orkest in het Amerikaanse Pittsburgh maakte met een traditioneel orkest van de Tweede heeft nu juist precies dezelfde energie die de Vriend ook weet over te brengen. Ik vind er geen Nederlands woord voor, maar het Engelse drive omschrijft het uitstekend. Een drive die het verschil maakt tussen een spannende of een keurige interpretatie. Een andere vergelijking werd uitgelokt door de Vriends hondsbrutale start van de Derde symfonie, de Eroica. De twee akkoorden waarmee het werk opent worden door hem gelost als pistoolschoten. Ze knallen erin en ze zijn spatgelijk. Bij wijlen Herbert van Karajan vallen diezelfde akkoorden als bommen naar beneden, en zetten zo de toon voor een Eroica waarin snelheid en zwaartekracht elkaar bestrijden. Het tweede deel van deze symfonie, de beroemde Marcia funebre, brengt de grootste verrassing van de Vriends interpretatie, en dat is de tijd waarop deze mars inklokt, op 12.49, zo’n drie minuten korter dan we gewend zijn. Tempo zegt echter niet alles, want het karakter van dit deel wordt in niet geringe mate bepaald door de maatsoort. Beethoven schrijft hier een traditionele mars in tweekwartsmaat voor – we hebben tenslotte maar twee voeten – die in de loop van twee eeuwen uitvoeringspraktijk verworden is tot een schaduw van zichzelf: een mars in vierkwartsmaat – een anomalie. Wie ooit getuige is geweest van een militaire begrafenis weet hoe daar gelopen wordt: één-en-twee-en, maar niet 1-2-3-4, ongeacht het tempo.
De Vriend voegt echter een veel belangrijker element toe, dat weer te maken heeft met de muzikale taal. Hij weet deze treurmars een kleur te geven die pijn oproept. Hier wordt van binnenuit getreurd, dit is geen staatsbegrafenis: Beethoven rouwt om zichzelf. Laten we niet vergeten dat het neerschrijven van deze noten gepaard ging met de verschrikkingen van een opkomende doofheid, die hem van een carrière als pianovirtuoos en dirigent beroofde. Er bleef hem niets anders over dan componeren.
Nog even ter vergelijking, dirigent Roger Norrington huldigt voor de Marcia funebre hetzelfde snelle tempo met zijn London Classical Players, maar weet niet dezelfde sfeer te treffen. Gebrek aan sfeer (kleur) is overigens een manco dat voor zijn die cyclus in zijn geheel geldt (EMI). Jan Willem de Vriend heeft door zijn eigenwijze benadering een nieuw geluid gevonden in deze bijna fossiele partituur, die je opnieuw de oren doet spitsen. Het winstpunt is dat die gespitste oren ontroerd worden.

Challenge Classics brengt deze uitgave uit als een dubbel-cd. Dat lijkt overdreven, maar het confronteert ons wel met een uiterst belangrijke fase in Beethovens ontwikkeling als componist. Het is fascinerend om waar te nemen hoe Beethoven in slechts twee jaar kans ziet om de regels van Haydn te verwisselen voor de wetten van Beethoven. Deze cd maakt dat zonneklaar, en dat is geen geringe verdienste. Nu de Negende nog. Ik ben benieuwd.


index

Home  -  Actueel  -  Audio  -  Muziek  -  Video  -  Boeken  -  Links