CD-recensie

 

© Maarten Brandt, september 2012

 

 

Mahler: Symfonie nr. 1 in D

Budapest Festival Orchestra o.l.v. Iván Fischer.

Channel Classics CCS SA 33112 • 56' • (sacd)

Opname: september 2011, Palace of Arts, Budapest

Zie ook www.youtube.com


Mahlers symfonische eersteling kwam in eerste aanzet tussen 1884 en 1888 gereed. Als aanleiding tot het ontstaan van het werk fungeert een ongelukkig verlopen liefdesaffaire met de zangeres Johanna Richter en de monumentale roman Titan van de Duitse auteur Jean Paul Richter (1763-1825). In die roman breekt laatstgenoemde met de klassieke idealen om zijn verbeel­dingskracht in alle toonaarden de vrije loop te kunnen laten. De titel heeft, anders dan men op grond daarvan zou verwachten, geen betrekking op de antieke 'strijd der titanen', maar op het 'titanische', het overweldigende karakter van het gevoelsleven, dat zowel in Jean Pauls boek als in Mahlers Eerste symfonie sterk op de voorgrond treedt.

De hiervoor gesignaleerde liefdesaffaire staat trouwens ook centraal in de Lieder eines fahrenden Gesellen die door hun inhoud verwantschappen vertonen met Schuberts Winterreise: in beide cycli zoekt de versmade geliefde in het reizen vergetelheid. Verder duikt de 'Linden­baum' zowel bij Schubert als bij Mahler op als een zinnebeeld van de gedachte aan zelfmoord door de hoofdpersoon. Op de thematische verwantschap tussen deze liederencyclus en de Eerste symfonie is al bij herhaling gewezen. De in het openingsdeel en het derde deel optredende citaten uit respectievelijk “'Ging heut' Morgen übers Feld” en '”Die zwei blauen Augen” zijn in de symfonie echter volledig geabstraheerd en staan daar voor de oerthema's 'leven' en 'dood', die in al Mahlers symfonieën voorkomen.

'Tondichtung'
Oorspronkelijk was de Eerste symfonie een reusachtige vijfdelige en in twee 'Abteilungen' opgesplitste 'Tondichtung'. De 'Erste Abteilung' (“Aus den Tagen der Jugend: Blumen-, Frucht- und Dornstücke”) had betrekking op de jeugd van de denkbeel­dige 'held'. Zij telde, behalve het ons vertrouwde openingsdeel en het Scherzo, tevens het - later door Mahler verworpen en in 1967 herontdekte - charmante Blumine. De tweede 'Abteilung' ('Commedia humana') behelsde de treurmars en de explosieve finale, die toen als opschrift “Dall'Inferno al Paradiso” droeg (“Van de Hel naar het Paradijs”). In deze vorm beleefde Mahlers grootschalige symfonische gedicht op 20 november 1889 zijn vuurdoop te Boedapest. De reacties waren over het algemeen negatief. Hoezeer men Mahler ook als dirigent bewonderde, met deze explosieve muziek konden de meeste critici geen kant uit. Vier jaar later werd het - nog steeds vijf delen tellende - stuk in lichtelijk gewijzigde vorm te Hamburg uitgevoerd en voorzien van de titel 'Titan'. Tegen Natalie Bauer-Lechner heeft Mahler gezegd dat het in dit symfonische gedicht niet zozeer om een verbeelding van de roman van Jean Paul gaat maar om het boetseren in klank van het leven, de conflicten en het leed van een heroïsche persoonlijk­heid, die zich teweer moet stellen tegen de slagen van het noodlot. Pas in 1896 werd de symfonie grondig op de schop genomen en het 'programma' verworpen. Ook werd het tweede deel, Blumine, geschrapt. Aldus werd de symfonie in 1899 gepubliceerd en in die vorm is het werk overbekend geworden. Rest nog te melden dat de Hamburgse versie uit 1894 inmiddels een aantal malen is uitgevoerd en op cd gezet, onder andere in een spraakmakende vertolking door het Orkest van het Oosten onder leiding van Jan Willem de Vriend (Challenge, klik hier voor de bespreking). Reinhold Kubik werkt al jarenlang aan de tekstkritische editie van de oerversie uit Boedapest, maar wanneer die zal worden gepubliceerd staat nog niet vast.

Magische werking
Gezien de plaats van bovengenoemde en heet van de naald verschenen vastlegging had het wel in de rede gelegen (althans, dat had ik gehoopt), dat de keurtroepen van Fischer zich sterk zouden maken voor die oerversie of tenminste de Hamburgse editie. Maar wat we hier horen is de alom ingeburgerde ‘endgültige Fassung’ in vier delen uit 1896. Niet dat dit een straf is, integendeel, want wat het Budapest Festival Orchestra onder supervisie van zijn chef laat horen is werkelijk fenomenaal. Ik kan me moeilijk herinneren, behalve in de zaal, de geheimzinnige introductie tot het openingsdeel in atmosferisch opzicht ooit fraaier te hebben gehoord dan in deze nieuwe registratie. Iets wat tevens op conto van de fabuleus klinkende opname moet worden geschreven. Wat een ruimtelijkheid ademt het geheel hier, prachtig die eerste paukenroffel die hier iets wegheeft van in de verte rommelende donder. Geweldig hoe alles in perspectief is gezet. Die magische werking komt zelfs schitterend over als men de zaak zonder de surround-modus beluistert. Een prestatie die er niet om liegt.

‘Kosmisch totaalconcept’
Fischer benadert de symfonie vanuit een, om het zo maar eens uit te drukken, ‘kosmisch totaalconcept’, waarbij hij evengoed de kunst verstaat Mahler te plaatsen in de context van Schubert en Dvorák als die waarbij de naar de toekomst verwijzende aspecten de boventoon voeren. Dit alles zonder de details uit te vergroten en de grote lijnen uit het oog te verliezen. Artistieke vrijheden neemt Fischer zeker. Zo bijvoorbeeld tijdens de passage die leidt tot de hoofdclimax van het openingsdeel en waarop vlak voor de coda in de finale wordt teruggegrepen: de daar door Fischer aangebrachte vertraging is wel erg extreem en niet voor de volle 100 procent door de partituur te rechtvaardigen (ook al is het effect – maar dat is weer een ander verhaal – bloedstollend). In het trio van het ‘Kräftig bewegt’ gedoopte Scherzo liggen de zaken precies omgekeerd. Het basistempo is daar aanvankelijk sneller dan onder de meeste andere dirigenten. Aanvankelijk want luttele seconden later weet Fischer zijn luisterschare door geraffineerde ritmische accentverschuivingen en gewiekste rubati hogelijk te verrassen. Op een wijze die soms aan Bernsteins KCO-opname (DG) doet denken, maar die echter een ander basistempo hanteert. En, over Bernstein gesproken, ook aan Fischer is de wetenschap dat de invloed van de Joodse Klezmer muziek van grote invloed is geweest op het derde deel van Mahlers Eerste niet ongemerkt voorbijgegaan. Nog meer dan Bernstein ervaart men dit gedeelte bij Fischer als een vorm van beurtelings intieme en uitgelaten kamermuziek.

Universele strijd
In de finale ligt het accent niet zozeer op de subjectieve kant van het drama, waardoor het totaal minder als een klinkend egodocument wordt gepresenteerd dan bij sommige andere interpreten, en de muziek eerder als een belichaming van een universele strijd à la Beethoven overkomt. Speciaal de wijze waarop Fischer c.s. de lang-getrokken en breed-ademende lyrische episodes uitwerkt is sensationeel. In deze vertolking zijn de climaxen dan ook geen doel op zich maar het logische gevolg van een organische ontwikkeling en dat is niet minder dan een pure verademing in een tijd waarin nogal wat dirigenten met deze muziek willen imponeren middels een enorme poeha (Gergiev en Dudamel bijvoorbeeld). Resumerend: Een Mahler I om in te lijsten en die temidden van de toonaangevende verklankingen onder Solti (met name zijn oude LSO-opname voor Decca), Haitink (Philips, de tweede KCO opname), Bernstein (zijn KCO-registratie voor DG) en Abbado (Lucerne Festival Orchestra op dvd – Euroarts) recht overeind blijft. En dat is een groot compliment in een eeuw waarin men het hele IJsselmeer moeiteloos kan dempen met verschillende uitvoeringen van dit stuk.


index

Home  -  Actueel  -  Audio  -  Muziek  -  Video  -  Boeken  -  Links