CD-recensie
© Maarten Brandt, februari 2010
|
||||||
Mahler: Symphonic Poem in two parts »Titan« - Symphonische Dichtung in zwei Abtheilungen »Titan« (Hamburg 1893). The Netherlands
Symphony Orchestra Challenge Classics CC72355 • 56' • (sacd)
Wie het symfonische oeuvre van Gustav Mahler overziet, kan al gelijk vaststellen dat de klassieke symfonie door hem grotendeels ter aarde is besteld. Slechts twee van de elf (Das Lied von der Erde en de Tiende symfonie meegerekend) symfonieën waren van meet af aan vierdelig opgezet: de Zesde (door wijlen de componist/musicoloog Marius Flothuis terecht als de meest klassieke compositie van de meester beschouwd) en de Negende symfonie. Kenmerkend is ook dat menige symfonie van Mahler in twee Abtheilungen is onderverdeeld, afdelingen waarvan het karakter wezenlijk verschilt. Dit gaat ondubbelzinnig op voor de Derde, de Vijfde en de Achtste, maar au fond ook voor de Tweede symfonie, aangezien de componist na het eerste deel nadrukkelijk een stilte van vijf minuten voorschrijft, iets waaraan vrijwel geen enkele dirigent zich houdt, overigens, maar dat is weer een ander verhaal. Drie versies En nu komt het, ook Mahlers symfonische eersteling kende aanvankelijk het stramien van een eerste en een tweede helft en, sterker nog: bevatte oorspronkelijk niet eens de benaming 'symfonie' maar Symphonische Dichtung in zwei Abtheilungen - Titan vrij naar de gelijknamige en lijvige roman van de Duitse auteur Jean-Paul Richter. Ook was het stuk voorzien van een uitvoerig programma. De ontstaansgeschiedenis van Mahlers Eerste is heidens complex en het verdient daarom dringend aanbeveling alvorens bovengenoemde uitdagende vertolking door The Netherlands Symphony Orchestra (zoals het Orkest van het Oosten hier wordt genoemd) onder leiding van Jan Willem de Vriend te gaan beluisteren het boeiende essay van collega Aart van der Wal in het cd-boekje te lezen. Zo snel mogelijk door de bocht geredeneerd ligt de zaak als volgt: in 1888 kwam de oerversie van het stuk (onder de titel (Symphoniai költemény két részben) gereed die Mahler zelf op 20 november 1889 in Boedapest vertolkte ten overstaan van een publiek dat met de inhoud ervan geen kant opkon. Vier jaar later kwam het tot een herziening van de partituur (waarbij de maker het tweede deel, het charmante en uit de muziek bij het dramatische - en door Joseph Victor Scheffel vervaardigde - versepos Der Trompeter von Säckingen afkomstige Blumine eerst schrapte om het later toch weer in te voegen) die in oktober 1893 in Hamburg zijn première beleefde, zijnde de versie die tevens op deze cd is te horen. Daarna volgde een derde revisie waarin Blumine definitief kwam te vervallen evenals het programma en de benaming Titan. In maart 1896 presenteerde Mahler het werk in Berlijn als 'Symphonie D-Dur'. In die vorm is de symfonie vooral bekend. Om de zaak nog gecompliceerder te maken zijn er nogal wat dirigenten (Rattle (EMI), Ozawa (DG) en Segerstam (Chandos) bij voorbeeld) die deze editie spelen met Blumine, iets wat uiteraard in de verste verte niet strookt met Mahlers intenties. Inzicht door de historiserende uitvoeringspraktijk De Hamburgse versie van Mahlers Symphonische Dichtung is dus niet de oerversie die de componist in Boedapest dirigeerde. Wie de partituur van de tweede revisie doorleest ziet hier en daar, en met name in de finale, doorgestreepte passages en pagina's staan, die vermoedelijk wel in Boedapest zijn gespeeld. Nu is er in zoverre interessant nieuws dat de musicoloog Reinhold Kubik momenteel werkt aan een tekstkritische editie van die oerversie welke binnen afzienbare tijd in het kader van de Kritische Gesamtausgabe door de Internationale Gustav Mahler Gesellschaft zal worden gepubliceerd. Zoveel is echter zeker, de tweede versie komt voor ruim 90 procent overeen met de eerste, zodat we aan de hand hiervan toch een zeer gedegen indruk krijgen van Mahlers oorspronkelijke bedoelingen.
De fonografische geschiedenis van Mahlers Symphonische Dichtung begon in 1970 toen Wynn Morris er voor EMI met het Philharmonia Orchestra een opname van maakte. Nadien verschenen er nog enkele registraties, waaronder een geslaagde live-opname van het Philharmonisches Orchester Hagen en de Nederlandse dirigent Antony Hermus. Beide vastleggingen zijn momenteel niet of nauwelijks verkrijgbaar, vandaar dat deze uitvoering - tot stand gekomen op basis van de generale repetitie en twee concerten - meer dan welkom is. Daarbij: wie de opnamekwaliteit van EMI vergelijkt met die van de Super Audio-cd van Challenge, zal niet lang hoeven te aarzelen. Het verrassende is dat Mahler in de Hamburgse versie van het geheel weliswaar een relatief kleiner orkest gebruikt, maar dat 'kleiner' bepaald niet uit de luidsprekers komt als 'minder' en laat staan kleinschalig. Dat bewijzen De Vriend en zijn troepen voor de volle honderd procent. Wat de benadering van deze dirigent zo fascinerend maakt is het samengaan van een historiserend inzicht in tweeërlei zin, namelijk in die van de zogenaamde authentieke uitvoeringspraktijk tout court en die welke gelieerd is aan een diep besef van de receptiegeschiedenis van Mahlers werk, waarop met name zij die de componist hebben gekend hun stempel hebben gedrukt. Want het is zonneklaar dat De Vriend grondig naar Klemperer, Mengelberg en Walter heeft geluisterd. Kwetsbaarheid In menig opzicht is De Vriends aanpak aanzienlijk weerbarstiger dan die van Morris, die zich soms - Blumine - vrijheden in tempo permitteert waartoe de partituur geen aanleiding geeft. Bij vlagen (finale) moest ik zelfs denken aan de wijze waarop Walter Mahlers noten tijdens de live in 1938 met de Wiener Philharmoniker opgenomen Negende symfonie tot leven wekt. Aan de andere kant weet De Vriend, bijvoorbeeld door aan de strijkers een geraffineerd non vibrato spel te ontlokken, op een heel natuurlijke manier de kwetsbaarheid van Mahlers idioom bloot te leggen en zodoende mede een lijn te trekken naar het verleden waarin deze muziek - alle toekomstverwijzende aspecten te spijt en die komen in deze door roeien en ruiten gaande verklanking tevens prima tot hun recht - wortelt, te weten dat van de vroege Wagner, Von Weber, maar ook Marschner en Schubert. In zijn algemeenheid kan worden gesteld dat deze nieuwe uitvoering van de Hamburgse versie de verschillen met de alom bekende gedaante van de symfonie veel beter tot hun recht laat komen dan Morris en de zijnen destijds deden, omdat de aanpak van laatstgenoemden veel traditioneler was en te zeer gespeend van de inzichten die er bij Mahlers werk toe doen. Daaronder tempi die corresponderen met de bedoelingen van de componist. Want, ook dat is duidelijk, De Vriend zal zeker op de hoogte zijn van de Welte Mignon-opnamen van Mahler, waaruit blijkt dat hij - tenzij hij dat duidelijk anders voorschrijft - een voorstander was van veelal strakke tempi en wars van vals sentiment. En dat laatste is precies wat De Vriend en zijn orkest ons hier op imposante wijze voorschotelen. Een geduchte aanrader voor hen die een ongerepte, vol markante contrasten en van onverschillig welke overbodige franje gevrijwaarde Mahler willen horen. En, last but not least, het crescendo (slagwerk!) dat het werk afsluit heb ik nog nooit zo verpletterend horen realiseren als via deze puik klinkende sacd. index | ||||||