CD-recensie

 

© Maarten Brandt, december 2008


 

Mahler: Symfonie nr. 7 in e.

London Symphony Orchestra o.l.v. Valery Gergiev.

LSO Live 0655 • 73' • (sacd)

 

 

 


Er valt soms moeilijk aan de indruk te ontkomen dat het vastleggen van Mahlersymfonieën een soort sport is geworden. Deden Benard Haitink en het toen nog niet Koninklijke Concertgebouworkest bijna twee decennia over hun eerste en door meester opnametechnicus Jaap van Ginneken vastgelegde reeks, Valery Gergiev en 'zijn' London Symphony Orchestra hopen deze klus in 2009 te hebben geklaard en vestigen daarmee een absoluut record door alle symfonieën (van de Tiende doet hij alleen het door Mahler voltooide Adagio) in de tijdspanne van twee jaar live te hebben vereeuwigd. Bij het ter perse gaan van onderhavige recensie van de Zevende symfonie uit deze serie heeft de Russische maestro, afgezien van dit werk, reeds de nummers 1, 2, 3, 6 en 10 achter de rug. Verdient hij omwille van dit feit zeker eervolle vermelding in het Guinnes Book of Records, dat wil zeggen als het gaat om de snelheid waarmee zulk een project wordt gerealiseerd, op het muzikale resultaat valt veel af te dingen.

Ik begrijp dan ook weinig van  de euforie waarmee men bijvoorbeeld in de Angelsaksische wereld deze uitgaven, vastgelegd in de overigens akoestisch gezien verre van benijdenswaardige Londense Barbican Hall, bejegent. Is het London Symphony Orchestra dan geen ensemble om Mahler mee te spelen? Jazeker, men denke aan de legendarische studio-opnamen van bijvoorbeeld de symfonieën 1, 2 en 9 (Decca) onder wijlen Georg Solti of de nog steeds als een der referentie-uitvoeringen bekende staande registratie van de Derde symfonie met hetzelfde ensemble onder supervisie van Jascha Horenstein (Unicorn). Aan geen van deze en tal van andere - deels zelfs minder bekende en gevierde - dirigenten kan Gergiev ook maar bij benadering tippen. De akoestiek van de zaal is één ding, maar als er interpretatief iets te beleven valt, is daar uiteraard best overheen te stappen.

'Kermis in de hel'

Vooropgesteld zij dat de Zevende symfonie met de Negende tot de meest grensverleggende stukken van Mahler behoort. Niet alleen omdat in beide werken de atonaliteit bij vlagen reeds een eindweegs wordt genaderd, ook vanwege het weerbarstige en heterogene karakter dat deze composities in hoge mate kenmerkt, een typering die voor de Zevende nog meer opgaat dan voor de Negende. In het openingsdeel treft men af en toe een idioom aan dat sterke overeenkomsten vertoont met de Erste Kammersymphonie van Arnold Schönberg, in het derde gedeelte, het macabere scherzo (Schattenhaft) werpen de walsen uit de Taveernescene van Alban Berg's Wozzeck reeds hun schaduwen vooruit, terwijl in de Zweite Nachtmusik twee instrumenten die niet in het symfonische landschap thuishoren, de gitaar en de mandoline, hun opwachting maken. Dit in een muziek die vervaarlijk balanceert halverwege een 'Ständchen' à la Schubert en een klanktaal die Anton Webern (wiens lievelingsstuk dit was) hogelijk aansprak. Dan is er nog de finale waarin intrigerende kruisbestuivingen optreden tussen Meistersinger-echo's, toespelingen op Lehár en elementen uit het eerste deel binnen een soms al duidelijk op het expressionisme vooruitlopend decor met als resultaat een klinkende versie van een 'kermis in de hel'. Vooral de wijze waarop de torenhoge climaxen worden op- en afgebouwd heeft ondubbelzinnig duidelijk als model gediend voor de grote orkestwerken van Berg en Schönberg. Theodor Adorno, wiens boek Gustav Mahler eine musikalische Physiognomie nog steeds voor het handboek Jan Soldaat op dit gebied doorgaat (en terecht), sloeg de plank mis door de finale van de Zevende als een zwak stuk te beschouwen door niet voldoende door de cosmetica van dit stuk heen te luisteren: in surrealistisch opzicht steekt Mahler in deze finale die van de Zesde nog naar de kroon. Anderzijds wordt in de Zevende ook teruggeblikt op vroegere muziek. Zo zou men de beide Nachtmusiken als 'Wunderhornlieder ohne Worte' kunnen opvatten. Met andere woorden, de Zevende symfonie is tevens een kolossale Januskop, een werk waarin bij uitstek 'les extrèmes se touchent'.

Routinematige exercitie

Aan Gergiev is deze wetenschap niet besteed. O ja, alle noten zijn er en het LSO speelt de muziek haast op de automatische piloot waardoor de indruk dreigt te ontstaan dat de dirigent 'even langs' is gekomen om ook deze symfonie in de bytes te vangen. Waar het in de allereerste plaats aan ontbreekt is sfeer, en uitgerekend die sfeer is een bepalende factor in dit opus. Neem de aanhef van de Erste Nachtmusik met de dialoog tussen de hoorns in het orkest en die achter het podium. Daar is alle poëzie ver te zoeken, zozeer zelfs dat er van de vereiste ruimtelijkheid amper sprake is. Men vergelijke op dit punt de oude Bernsteinopname (CBS/Sony) uit 1965 met het New York Philharmonic en het verschil wordt pijnlijk duidelijk. Over de gehele linie is het klankbeeld van het geheel soms aan de diffuse kant en slaat de balans soms ten ongunste van bepaalde orkestgroepen door. Van de in deze symfonie rijkelijk aanwezige dubbele bodems heeft Gergiev geen kaas gegeten. De invalshoek via welke hij de partituur benadert, gesteld dat die er is, is die van een al dan niet willekeurig Russisch bravourestuk, zodat Gergiev's weergave van deze bijzondere symfonie niet of nauwelijks uitstijgt boven een routinematige orkestrale exercitie. Stel, deze release was in 1960 beschikbaar gekomen en men zou zich in de handen hebben gewreven eindelijk in staat te zijn deze symfonie te kunnen horen, maar in een tijd als de onze waarin het inmiddels wemelt van voortreffelijke tot uitmuntende vertolkingen van de Zevende is het nut van deze uitgave wel heel klein geworden. Om maar een paar stevige concurrenten te noemen: Haitink met het (Koninklijk) Concertgebouworkest - en dan vooral zijn eerste studio-opname uit 1970 (Philips) en de Kerstmatinee live uitvoering (Philips/Universal) -, de overdonderende visie van Barenboim en de Staatskapelle Berlin (Teldec, over Weens en expressionistisch gesproken! (klik hier voor de recensie), de al genoemde eerste verklanking van Bernstein, de fameuze dvd-registratie van het Lucerne Festival Orchestra onder Abbado (EuroArts) en de mijns inziens buitengewoon ten onrechte enorm onderschatte uitvoering door het Deens Nationaal Radio Orkest onder supervisie van Leif Segerstam (Chandos, ook vanwege de prachtige opname).


index

Home  -  Actueel  -  Audio  -  Muziek  -  Video  -  Boeken  -  Links