CD-recensie

 

© Maarten Brandt, maart 2018

 

Beethoven onder Kubelík 'revisited' II

Beethoven: Symfonie nr. 9 in d, op. 125

Helen Donath (sopraan), Teresa Berganza (alt), Wieslaw Ochman (tenor), Thomas Stewart (bas), Chor und Symphonieorchester des Bayerischen Rundfunk o.l.v. Rafael Kubelík

Pentatone PTC 5186 253 • 70' •
Opname: januari 1975, Herkulessaal, Residenz, München

 

Opnieuw een luisterrijke aflevering in de integrale reeks Beethovensymfonieën die de legendarische Tsjechische dirigent Rafael Kubelík in het midden van de jaren zeventig met verschillende orkesten voor het prestigieuze label Deutsche Grammophon vastlegde, een set die vlak na zijn verschijnen om onnaspeurbare redenen betrekkelijk weinig opzien baarde, maar die dankzij de voortreffelijke remasterings door Polyhymnia met terugwerkende kracht niet minder dan een sensatie betekenen. En, sterker nog, een natuurlijke direct-en frisheid aan de dag leggen alsof het wel lijkt dat de bewuste opnames heet van de naald zijn verschenen. In mijn vorige beschouwing over deze serie (klik hier voor de bespreking) kunt u daar meer over lezen. Ook indien men - wat wel voor het merendeel van de luisteraars thuis zal opgaan - niet over een surround-installatie beschikt (het gaat hier immers in oorsprong om quadrafonische registraties, en dat alleen al maakt deze onderneming uiterst pionierend, zeker de tijd van ontstaan in aanmerking genomen!), werpt deze fenomenale opfrisbeurt zijn onbetwiste vruchten af.

Merites
Want zoveel is duidelijk, niet alleen de orkesten verschillen, om het even van welke hoge kwaliteit ook, ondubbelzinnig van karakter; voor de opnamelocaties geldt dit laatste bepaald niet minder. Wie op dit punt bijvoorbeeld de Tweede symfonie uit deze verzameling, vereeuwigd in het Concertgebouw in Amsterdam, vergelijkt met deze in de Herkulessaal van München opgetekende Negende wordt dit fenomeen op slag duidelijk. Is er in het eerste geval van een warme, meer naar het ronde neigende om niet te zeggen haast - allemaal in de meest positieve zin des woords, daarover geen misverstand - fluwelige sonoriteit sprake, in München is het klankgemiddelde eerder scherper getraceerd en vooral analytischer. En, iets droger, maar dit dan weer wel in combinatie met een aangename ruimtelijkheid, waarbinnen men orkest, solisten en koor qua positionering als het ware perfect voor zich kan uittekenenen. Dit is, het wordt voor alle duidelijkheid onderstreept, niet als waardeoordeel bedoeld, want beide omstandigheden hebben zo hun merites. Daarbij liegt de complexiteit van de Negende symfonie in het algemeen en de hoekdelen daarvan in het bijzonder er allesbehalve om. Niet alleen dankzij de hierboven aangestipte weergavetechniek en opnameruimte, maar mede en vooral ook vanwege Kubelíks ferme, maar nooit onnatuurlijk werkende greep op de partituur wordt het ingenieuze vlechtwerk van thematische en motivische ontwikkelingen voorbeeldig ontrafeld en voor de toehoorder in perspectief geplaatst, met als gevolg een bijkans volmaakte belichaming in klank van de noten in al hun gelaagdheid.

'Pantha rei'
Ondanks de aandacht voor de talloze details verslapt de articulatie van de dirigent van de grote lijnen geen moment. Homogeniteit en nog eens homogeniteit is wat hier de klok slaat. Deze benadering is het ook die maakt dat de finale - niet zelden een beproeving na de drie voorafgaande delen, die wat de muzikale substantie betreft aanzienlijk meer weten te overtuigen dan dit weliswaar beroemde, maar soms ook ongemeen bont, ja bij vlagen zelfs ronduit bizar uitpakkende slotdeel - volledig overtuigend tot zijn recht komt. Nu had Kubelík het in de winter van 1975 dan ook enorm met zijn solistenkwartet getroffen. Neem de beruchte passage vlak voor het slot, die hier van begin tot eind op en top harmonieus overkomt en die ook qua intonatie onberispelijk is; wat met recht een enorme 'tour de force' mag worden genoemd. Hoe dat komt? Welnu, omdat niet alleen koor en orkest een ensemble vormen (en hoe! Wat een schitterend "Seid umschlungen.") maar ook de solozangers op een wijze opereren die lichtjaren ver is verwijderd van onverschillig welk individueel vlagvertoon. De tempi die Kubelík voorstaat zijn geen moment overdreven, noch naar de ene, noch naar de andere kant. Hier geldt het Griekse 'pantha rei', oftewel 'alles vloeit'. Daardoor werkt het adagio niet als een voorschot op Bruckner (zoals bij voorbeeld in de diverse vertolkingen onder Furtwängler - ca. 20' tegen Kubelíks ruim 16' - die juist dat derde deel echt als een zwaartepunt van het totale werk opvatte), maar als een weldadig werkend rustpunt zonder meer. Om met Alban Berg af te sluiten: "Aller guten Dinge sind drei." Ons rest namelijk nog de Derde symfonie uit deze reeks. Wordt dus nog even vervolgd!


index

Home  -  Actueel  -  Audio  -  Muziek  -  Video  -  Boeken  -  Links