CD-recensie

 

© Maarten Brandt, april 2010

 

 

Bach: Johannes-Passion BWV 245
(versie 1724/1725).

Julian Prégardien (tenor - evangelist), Benoît Arnould (bas - Christus), Dominik Wörner (bariton - Petrus, Pilatus), Tanya Aspelmeier (35) en Salomé Haller (9) (sopraan), Julein Freymuth (7) en Pascal Bertin (30) (counter tenor), Michael Feyfar (13, 19 en 34) en Philippe Froeliger (tenor), Benoît Arnould (24) en Dominik Wörner (11+ en 32) (bariton) alsmede La Chapelle Rhénane o.l.v. Benoît Haller.

Zig-Zag Territoires ZZT 100301.2 • 1.46' • (2 cd's)


Evenals de Hohe Messe strekt de ontstaansgeschiedenis van Bachs Johannes-Passion zich over meerdere periodes van zijn leven uit. De eerste versie dateert uit 1724 en werd op de Goede Vrijdag van dat jaar in de Nikolaikerk te Leipzig ten doop gehouden. De musicoloog/organist Peter Dirksen maakte daar een sluitende reconstructie van die dankzij de opname op Channel Classics van de Nederlandse Bach Vereniging onder leiding van Jos van Veldhoven bekend is geworden (klik hier voor de recensie van Aart van der Wal). Voor de uitvoering in 1725 schreef Bach een alternatief begin- en slotkoor in de vorm van twee koraalbewerkingen: "O Mensch, bewein dein Sünde groß" - dat Bach nadien zou gebruiken voor de afsluiting van het eerste deel van de Matthäus-Passion - en "Christe du Lamm Gottes" dat afkomstig is uit de Cantate Du wahrer Gott und Davids Sohn BWV 23, die hij voor zijn sollicitatie in Leipzig heeft geschreven. Bovendien werd een aantal recitatieven en aria's door andere vervangen.

In de derde uit 1730 of 1732 stammende versie verwijderde Bach die delen uit de tekst welke uit het Mattheus-evangelie afkomstig zijn, waaronder bijvoorbeeld de aardbevingsepisode, en werkte de zaak zodanig om dat het geheel grotendeels overeenstemde met de opzet van 1724. In 1739 ging de Johannes-Passion opnieuw op de schop, zij het dat die herziening niet werd voltooid. Een volgende variant kwam in 1749 tot klinken, die voor een aanzienlijk deel met de eerste versie overeenstemt, zij het met tal van andere instrumentale details. Bij deze gelegenheid kregen sommige aria's een andere tekst, zoals de door haar moeilijkheidsgraad en lengte beruchte tenoraria "Erwäge" uit het tweede deel, die werd vervangen door "Mein Jesu, acht! Dein schmerzhaft bitter Leiden". De editie die door de loop der vele decennia verreweg het meest wordt uitgevoerd en is opgenomen berust op de in 1739 en 1749 doorgevoerde veranderingen, waarbij echter de modificaties in de ariateksten van 1749 buiten schot zijn gebleven en de elementen uit het Mattheus-evangelie zijn heringevoerd.

Heftigheid

Het belangrijkste verschil tussen de Johannes en de Matthäus-Passion is het ongekend dramatische karakter van eerstgenoemd werk. Wijlen de Nederlandse dirigent Hans Vonk heeft ooit treffend de Matthäus Bachs Parsifal en de Johannes diens Tristan genoemd. En inderdaad valt er moeilijk een compositie van Bach te bedenken die in de letterlijke zin des woords gepassioneerder is dan de Johannes. Verder vereist de Matthäus-Passion zowel een dubbelkoor als een dubbel orkest terwijl de Johannes-Passion slechts één koor en orkest voorschrijft.

De Leipziger Clerus had vurige kritiek op de vorm waarin de Johannes in 1725 werd uitgevoerd. Met name sommige van de aria's vond men vermoedelijk te opera-achtig en opera en kerk mijden elkaar nu eenmaal per definitie gelijk de duivel het wijwater. Bach heeft zich dit weliswaar aangetrokken, maar alternatieven aangedragen die zowel in retorisch als in harmonisch opzicht veel grensverleggender zijn dan de oorspronkelijke nummers. De heftigheid van sommige aria's in de 1725-editie,  getuige de beide tenoraria's "Zerschmettert mich, ihr Felsen und ihr Hügel" uit het eerste en "Ach windet euch nicht so, geplagte Seelen" uit het tweede deel, zijn vooral cosmetisch van aard. Zeker in vergelijking met de tenoraria "Ach, mein Sinn" van het eerste deel uit de overige versies, waarvan de expressie veel vehementer is dan in de gedaante van 1725.

Van de versie uit 1725 bestaan inmiddels vier opnamen, namelijk die onder Peter Neumann (MDG) en Craig Smith (Koch) die beide uit 1999 stammen, gevolgd door Herreweghe (Harmonia Mundi) wiens verklanking in 2001 werd vastgelegd en als laatste die van Concerto Amsterdam onder Nico van der Meel uit 2007 (op het label Quintone, klik hier voor de bespreking).

Smaak

En dat brengt ons op bovenstaande nieuwe registratie door het onder supervisie van Benoît Haller staande gezelschap La Chapelle Rhénane uit Straatsburg. Uit het aan bovenstaande release voorafgaande persbericht valt op te maken dat hij een synthese heeft trachten te bewerkstelligen van alle vier door Bach overgeleverde versies. Zulks met als argument dat de componist zelf nooit een uitgave heeft aangewezen als de definitieve. Toch doet zo een uitspraak je de wenkbrauwen fronsen. Want, om het even hoe men het ook wendt of keert, wie zo te werk gaat als Haller doet, mixt verschillende en in de tijd ver uit een liggende bronnen. Terecht wordt tegenwoordig als het om het kiezen van de editie van bijvoorbeeld Bruckners Achtste symfonie gaat, gesteld dat het dan apert de voorkeur verdient ofwel voor 's-meesters eerste ontwerp uit 1887 te opteren dan wel voor de herziening uit 1890 en niet voor de mengversie van Robert Haas, die bij nogal wat dirigenten sterk in zwang was (en deels nog is). Hoe dan ook, een combinatie van maar liefst vier versies van de Johannes-Passion, dat leek me wel heel erg bont. Bij nader inzien blijkt dit echter niet te kloppen. Haller is daar in zijn toelichting heel duidelijk over. Hij gebruikt voor 90 procent de versie uit 1725, met één uitzondering en die betreft het beginkoor uit 1724, het "Herr unser Herrscher". Gewoon omdat hij dit zo indrukwekkend vind, wat op zichzelf voorstelbaar is. Maar toch, onverschillig welke mening men ook over deze of gene editie mag zijn toegedaan, het aanvangskoor "O Mensch, bewein dein Sünde groß" doet meer recht aan wat daarop volgens de 1725 editie volgt dan het "Herr unser Herrscher" hoe verpletterend laatstgenoemd stuk ook is, maar dat is natuurlijk meer een kwestie van smaak.

Gedateerde retoriek

Iets anders is dat Haller als het om de uitvoeringspraktijk gaat van aanzienlijk méér walletjes eet dan in het geval van de versies. Op het eerste gezicht lijkt hij in de voetsporen van Rifkin en Parrott te treden door het koor solistisch te bezetten, want de koorzangers zijn - op een na (Froeliger) - tevens de solisten (de in de discografie tussen haakjes genoemde nummers geven precies aan wie wat zingt). Ook wordt er gewoon met de alom courante barokstemming gewerkt. Maar nu het vreemde: qua retoriek doet Hallers aanpak soms heel gedateerd aan, met in bepaalde gevallen zelfs ouderwets langzame tempi - de sopraanaria "Zerfliesse, mein Herze" duurt ruim zeven minuten en de afsluitende grootse koraalbewerking neemt een royale minuut meer in beslag dan bij Herreweghe en een immense nadruk op de bas. Mede ook omdat de dirigent een voorstander is van het veelal gelijktijdig laten opgaan van cello en contrabas. Tijdens het aanvangskoor viel me dat meteen op, waarvan de ritmische cadans me aan de uitvoering onder Diego Fasolis (Arts) deed herinneren, zij het dat bij Haller de vereiste veerkracht ontbreekt. Sommige koralen komen onder Hallers baton echter heel fraai tot klinken, met bij vlagen zelfs een weldadige rust. Zodoende ontstaat een fraaie tegenstelling met sommige van de opzwepende volkskoren waarvan de attaque soms haarscherp gestalte krijgt. Opmerkelijk is dat Haller - en hier bestaat een verwantschap met bijvoorbeeld de aanpak van Jos van Veldhoven in zijn eerste uit 1997 daterende Matthäus-opname (Channel Classics. zijn tweede en meer solistisch bezette uitvoering van dit werk wordt dezer dagen vastgelegd) - tijdens de begeleiding van de evangelist en de kleinere partijen zowel orgel als klavecimbel inzet. Alleen de Christuspartij wordt door louter orgel begeleid.

Vaart

Is er bij Van Veldhoven van een enorme verfijning in de continuosectie sprake, die ontbreekt hier helaas nogal eens. Ook al omdat de klank van het gebruikte orgel erg eendimensionaal is, wat bidprenterig ook en mijlenver afstaat van de beurtelings ronde en gekruide sonoriteit waaraan we dankzij de meeste op barokke leest geschoeide uitvoeringen, en dit door de loop van inmiddels meerdere decennia, gewend zijn geraakt. Verder overheerst tevens gedurende de aria's teveel diezelfde continuo-kleur. Daar staat weer tegenover dat bijvoorbeeld de strijkers is een aria als "Zerschmettert mich." in hun rappe figuren een precisie aan de dag leggen die zonder de verworvenheden van de historiserende uitvoeringspraktijk ondenkbaar zouden zijn geweest.

De hoofdrolspelers in het evangelieverhaal zijn sterk bezet, met Julian Prégardien - een waardige opvolger van zijn vader, de fameuze tenor Christoph Prégardien en een van de meest door de wol geverfde evangelisten ooit - als superieure evangelist voorop. Ze zorgen onafgebroken voor de vereiste vaart binnen het totaal. Hoge troeven worden tevens uitgespeeld door onder andere de bas Benoît Arnould, blijkens een vervoerende presentatie van "Eilt, ihr angefochtnen Seelen" waarvan de suggestieve werking nog wordt vergroot door de flitsende "wohin"-motieven van het koor. Moeite heb ik met sopraan Tanya Aspelmeier, die me in "Zerfliesse, mein Herze" veel te onderkoeld overkomt. Hier blijft Gardiner (Deutsche Grammophon) onverschillig wat men verder van zijn Bach-interpretaties mag vinden, onovertroffen, wiens Johannes vertolking speciaal dankzij het pleidooi voor deze sopraanaria door Nancy Argenta in geen enkele verzameling mag ontbreken. Van de beide countertenors bevalt mij de stem van Pascal Bertin net een fractie beter dan die van Julien Freymuth. Vooral ook omdat het geluid van Freymuth net iets te weinig krachtig overkomt om in een juiste balans met het ensemble te verkeren, wat mede aan de te grote nadruk op de baslijn moet worden toegeschreven. Dit laatste kan ook aan de opname liggen die weliswaar no nonsense is, maar ook wat plat en recht toe recht aan. Als het om de onverdunde 1725-versie gaat, blijft Herreweghe verreweg te prefereren en wie het is te doen om een kleinschalige aanpak van de 1724-uitgave wordt door Jos van Veldhoven en de zijnen voorbeeldig bediend, niet in het minst ook in opnametechnisch opzicht trouwens. Nog een opmerking over de documentatie bij deze nieuwe Johannes-set: bij de opsomming van de tracks achter op het doosje (in het boekje ontbreken ze volledig) heeft men afgezien van het vermelden van de tijdsduren, wat buitengewoon ongebruikelijk is.


index

Home  -  Actueel  -  Audio  -  Muziek  -  Video  -  Boeken  -  Links