CD-recensie © Emanuel Overbeeke, juli 2025 |
De Fransman Désiré-Emile Inghelbrecht (1890-1965) is een zeer interessante dirigent. Hij maakte carrière in een tijd dat het nationalisme, ook in de muziek, hoogtij vierde en dat de klassieke muziek voor iedereen (hoog en laag, links en rechts) een wezenlijk onderdeel was van de cultuurstrijd. Die strijd speelde zich onder meer af tussen Frankrijk en Duitsland en ging veel verder dan vier oorlogen in minder dan anderhalve eeuw. Frans en Duits stonden ook voor een mentaliteit en daarmee een omgang met cultuur en levensvragen. En omdat deze kwesties de kern van het bestaan raken, is het niet verwonderlijk dat de verschillen blijven, ook buiten de twee naties, ook als er geen oorlog meer wordt gevoerd. Inghelbrecht, net als alle Franse en Duitse musici in zijn tijd, had te maken met deze strijd, maar reageerde hier op een eigen manier op. De cd-box getuigt hiervan, maar biedt tegelijk slechts een half antwoord. De keuze van zijn repertoire op geluidsdrager werd ongetwijfeld mede bepaald door de platenmaatschappijen en door het feit dat in dezelfde tijd ook andere geweldige Franse musici actief waren. Zet men hem naast de musici die ook een grote buitenlandse carrière hadden, dan is het opmerkelijk dat mensen als Pierre Monteux, Charles Münch, Robert Casadesus en later Yves Nat en Ginette Neveu zich in de studio meer (konden/mochten) concentreren op niet-Frans repertoire, terwijl de Fransen als Wolff en Inghelbrecht die vooral in Frankrijk bleven, overwegend Franse muziek opnamen. Die muziek was merendeels de muziek uit de tweede helft van de negentiende eeuw. Uit vroeger tijden klonk een enkel deel van Berlioz en uit latere jaren sporadisch een werk van Debussy, Ravel en Milhaud. Neem het deel in de box (5 cd's) gewijd aan opnamen uit de 78-toerentijd. Dat korte werken overheersen, is gezien de opnamemogelijkheden van dat moment niet opmerkelijk. Wel opmerkelijk is de keuze voor korte werken met zeer Duitse overzichtelijke vormen, een solide tonaliteit met af en toe wat kruiden, een kordate melodiestijl, een instrumentatie die het skelet van vorm en melodie wel kleurt maar niet beïnvloedt. Van impressionisme in de zin van mooie mistbanken en sensuele schoonheden is noch in de muziek noch in de uitvoering iets te merken. De meerderheid van de werken is in de kern volks en de dirigent kiest voor een kordate aanpak alsof hij Mozart onder handen heeft. Waarschijnlijk wilden de gekende impressionisten hun muziek ook op deze manier uitgevoerd hebben. Zo dirigeerde Inghelbrecht de werken van Debussy - hij was met de componist bevriend. Zo zong de sopraan Maggie Teyte, de tweede vertolkster ooit van de vrouwelijke titelrol uit Debussy's Pelléas et Mélisande, die verklaarde dat Debussy op haar benadering weinig had aan te merken, volgens haar omdat zij Debussy benaderde als een nieuwe Mozart. Tegelijk hoort men aan kleine gebaren in ritme en frasering dat Inghelbrecht het geheim kent van een soepele frasering. Daarin weerklinkt ook de componist Inghelbrecht. De werken van hem in deze box zijn (verzamelingen van) korte stukken halverwege Chabrier en Milhaud, met een humor die Frans aandoet en een zin in vorm die eerder Duits lijkt. Zijn enige composities met de ambitie van de grote vorm (Requiem en Vézelay, na de oorlog opgenomen door Fournet) blijven steken in mooie vormen met tamelijk veel pathos. Dat pathos ontbreekt niet alleen vrijwel in de korte werken, het is meer gedoseerd en daarom meer overtuigend.
Het geheim van de soepele frasering is ook hoorbaar in de opnamen uit de lp-tijd (5 cd's). Het repertoire is overwegend Frans of Frans angehaucht, maar de aanpak is in wezen dezelfde als die voor de oorlog. Het grootste verschil is dat de werken over het algemeen langer zijn waardoor het gevoel voor architectuur en spanningsopbouw meer wordt aangesproken. Ook hier verraadt de souplesse het gevoel voor adem in de muziek, waardoor de kordaatheid en directheid wat minder aandacht trekken, maar niet minder belangrijk zijn. Het repertoire is stilistisch gesproken breder dan in de 78-toerentijd, maar nog steeds overheerst het soort muziek dat na 1870 en voor de komst van het impressionisme gold als typisch Frans. Hoe interessant de studio-opnamen van voor (29-39) en na de oorlog (53-55) ook zijn, het boeiendste deel in de box zijn de twee cd's met live-opnamen uit de jaren 1955-1962, alle met muziek van Debussy. De kordaatheid, afkeer van mooie mistbanken en sensuele schoonheden en greep op de grote vorm zijn gebleven en worden gecombineerd met de behoefte de klank meer gewicht te geven en de vloeiende beweging te laten uitstrekken over de gehele compositie. Zijn directie mist de obsessieve hang naar ritmische precisie en verandert de kordaatheid in een liefde voor humor en het pikante. Hij concentreert zich op het drama en de vorm en geeft daarmee de werken een symfonische allure, niet alleen La Mer, dat Debussy bedoelde als zijn reactie op de revival van de symfonie in Frankrijk kort na 1900, maar ook in de overige orkestwerken. In de vocale werken moet hij werken met typisch Franse solisten en met Franse koren die destijds niet van het hoogste niveau waren maar wel graag zich enigszins te buiten gingen aan pathetisch gewapper. Omdat het tekstboekje vermeldt dat Inghelbrecht goed met Debussy bevriend was, wordt de suggestie gewekt dat Inghelbrecht diens muziek uitstekend en ook naar Debussy's wensen over het voetlicht bracht. Of dat laatste zo is, weet ik niet zeker. Inghelbrechts opnamen dateren bovendien van lang na Debussy's dood. Maar welkom zijn ze zeker. Ze getuigen van een speelwijze die geassocieerd wordt met het Franse repertoire van vlak voor Debussy en Ravel en overtuigen los van opmerkingen over de stijl. De clichés inzake de uitvoering van muziek van Debussy en Ravel kregen pas hun beslag na de dood van Debussy en Ravel (Gieseking was tijdens het interbellum met zijn liefde voor mistbanken een trendsetter en daarmee in overtreding met de toenmalige Franse conventies). Debussy hechtte zeer aan een verfijnde klank, net als Ravel, maar ook aan grote precisie in het ritme, omdat juist daardoor zijn bijzondere omgang met ritme en frasering goed uitkomt. Na zoveel jaar lijkt de aanpak van Inghelbrecht minder verrassend omdat we dankzij dirigenten als Boulez, Haitink, Abbado en Dutoit hebben geleerd dat die ritmische precisie ook uitstekend samen kan gaan met een prachtig gevoel voor structuur en een grote aandacht voor een verfijnde klank. Inghelbrecht in zijn laatste jaren was een exponent van een richting die de vernieuwingen van Debussy combineerde met een uitvoeringswijze die hen verbindt met een ouder repertoire en die daarmee waarschijnlijk dichter bij de componist staat dan de interpretaties van later datum. Met die intentie en intensiteit dirigeerde hij ook Debussy's vocale werken, onder meer Pelléas et Mélisande in 1951 in de studio van de BBC (uitgebracht op Testament (SBT3 1484) en in 1963 in een theater in Parijs (op Montaigne TCE 8710). Wie de box waardeert, moet zeker achter deze uitvoeringen aan. Die uitvoeringen doen ons de opnamekwaliteit vergeten (de oude opnamen zijn trouwens uitstekend opgelapt). Weinig uitvoeringen verrijken zozeer het beeld van een rijk muziekleven als deze. index |
|