CD-recensie

 

© Aart van der Wal, mei 2019

Mahler: Symphonic Poem in two parts »Titan« - Symphonische Dichtung in zwei Abtheilungen »Titan« (Hamburg 1893 / Weimar 1894)

Les Siècles o.l.v. François-Xavier Roth
Harmonia Mundi HMM 905299
• 57' •
Opname: maart en oktober 2018, Philharmonie de Paris; februari 2018, Théâtre de Nîmes; oktober 2018, Cité de la Musique et de la Danse de Soissons

   

Gustav Mahler (1860-1911) was pas 24 en als artistiek directeur verbonden aan het Koninklijk en Keizerlijk Theater in het Duitse Kassel toen hij smoorverliefd raakte op een van de sopranen, de jonge Johanna Richter, een schoonheid. In 1884 droeg hij zijn liedcyclus Lieder eines fahrenden Gesellen aan haar op. Vier jaar later, in 1888, kruiste een andere schone zijn pad: zij had vier kinderen en was getrouwd met de kleinzoon van de componist Carl Maria von Weber. Het was deze kleinzoon die Mahler de schetsen had bezorgd van een komische opera die zijn grootvader onder handen had gehad, maar onvoltooid bleef. Ze vormden later de basis voor Mahlers enige opera: Die drei Pintos, een mengsel van Mahlers eigen ingevingen en reeds bestaand, door hem bewerkt materiaal. De opera ging in première op 20 januari 1888, in het Nieuwe Stadstheater in Leipzig, onder leiding van de componist.

Geen succes
In diezelfde maand begon Mahler aan de Symphonische Dichtung in Zwei Abtheilungen (symfonisch gedicht in twee delen), die pas veel later zijn definitieve vorm zou krijgen in de Eerste symfonie in D. Nauwelijks twee maanden later, in maart 1888, was het werk al voltooid en dirigeerde hij de eerste uitvoering op 20 november van dat jaar in Boedapest, de stad die hem eerder had omarmd als de succesvolle leider van de Hongaarse Nationale Opera. Desondanks pakte de première voor de jonge componist en dirigent desastreus uit. De meeste kritiek cirkelde rond de laatste twee delen, die als 'bizar, vulgair en kakofonische extravaganza' werden gekwalificeerd. Maar vaststaat wel dat zowel publiek als critici verbijsterd moeten zijn geweest door het ongekend wilde karakter van de finale, die begint met een oorverdovende bekkenslag, zware pauken, gillende houtblazers en schallend koper (in Mahlers eigen woorden: als 'een lichtflits uit een donkere wolk') en eindigt met de letterlijk horen en zien vergaande slotmaten. In ieder geval duurde het even alvorens een aarzelend applaus klonk, maar dat werd al snel overstemd door luid boegeroep. Mahler wachtte het vervolg niet af, verliet al snel en gedesillusioneerd de zaal en zwierf daarna nog geruime tijd doelloos door de straten, volkomen buiten zichzelf. Een paar jaar later schreef hij aan Alma: 'Als ik er aan terugdenk lopen de koude rillingen mij over de rug. Verdraaid, waar hebben de mensen hun hart en oren?'

Revisie
Vier jaar later, in 1892, nam Mahler de gehele partituur opnieuw onder handen, ongetwijfeld mede ingegeven door de forse kritiek die het werk in Boedapest ten deel was gevallen. Hij had het jaar daarvoor afscheid genomen van de Hongaarse hoofdstad om de post van chef-dirigent aan het prestigieuze Hamburgse Stadstheater te aanvaarden en natuurlijk liet hij de kans om zijn Symphonische Dichtung daar uit te voeren, niet aan zich voorbijgaan.

In januari 1893 was de revisie voltooid, waarbij het tweede deel, een Andante-allegretto getiteld 'Blumine', was gesneuveld. Het had oorspronkelijk deel uitgemaakt van de muziek die Mahler had gecomponeerd bij het dramatisch gedicht Der Trompeter von Säkkingen van Viktor Scheffler (de partituur ging in 1944 tijdens het geallieerde bombardement op het theater helaas verloren). In augustus plaatste Mahler 'Blumine' echter weer terug, voorzag het complete werk tevens van een aanvullende titel: Titan, naar het gelijknamige in 1863/64 gepubliceerde boek van Jean-Paul Richter, en voegde hij bovendien nog beschrijvende titels toe. De eerste 'Abtheilung' kreeg als titel 'Aus den Tagen der Jugend, Blumen-, Frucht- und Dornstücke' mee en bevatte de eerste drie delen: 1. 'Frühling had kein Ende', 2. 'Blumine' en 3. 'Mit vollen Segeln' (een jubelend scherzo, afgewisseld door een dromerige Ländler). De 'Zweite Abtheilung' had als titel 'Commedia umana' en bestond uit 1. 'Gestrandet! Ein Todtenmarsch in Callots Manier' en 2. de finale: 'Dall'Inferno al Paradiso' (een daarbij passend wild Allegro furioso, als een soort hellevaart). Het doel van al die titels was helder: het publiek zoveel mogelijk voor het werk te winnen. En zo ging het in première in Hamburg in oktober 1893 en - na nog enige wijzigingen in de partituur te hebben aangebracht - vervolgens in juni 1894 in Weimar. Het is ook deze versie die op dit nieuwe album is verschenen, maar daarover later.

Geen toeval
Mahler heeft altijd ontkend dat hij de benaming 'Titan' heeft ontleend aan het gelijknamige boek van Jean-Paul Richter. Toen de componist het opus in maart 1896 in Berlijn presenteerde als 'Symphonie in D-dur' was zowel de ondertitel ('Titan') als 'Blumine' daaruit verdwenen. 'Blumen-, Frucht- und Dornstücke' (deel van de oorspronkelijke titel van de 'Erste Abtheilung') had Mahler in in ieder geval wel aan Richter ontleend, want die vinden we letterlijk terug als ondertitel van de novelle Siebenkäs uit 1797, volgens Mahler het 'meest volmaakte werk ooit geschreven'. Dat kon dus geen toeval zijn; de titel 'Titan' waarschijnlijk evenmin...

Geschrapt
Waarom schrapte Mahler uiteindelijk toch 'Blumine'? Het antwoord komt van Bruno Walter, die van Mahler het manuscript van het vijfde deel als aandenken ten geschenke had gekregen: 'Het was een prachtig, idyllisch stuk met een trompetthema, maar hij [Mahler] vond het onvoldoende symfonisch.'

In 1899 verscheen de door Josef Weinberger verzorgde uitgave van de vierdelige symfonie ('Blumine' verscheen niet in druk), in 1906 gevolgd door de alsnog door Mahler doorgeziene en van kleine correcties voorziene partituur, ditmaal uitgegeven door het Weense Universal Edition. Het waren deze twee versies die Mahler tot het einde van zijn loopbaan als dirigent regelmatig tot uitvoering bracht (de laatste door hem geleide uitvoering was in 1909 in New York). Het zijn ook deze beide versies waarvoor een aanzienlijk grotere en meer romantisch getinte orkestbezetting wordt verlangd, in tegenstelling tot de soberder Hamburg-editie uit 1893 annex Weimar-editie uit 1894.

Magie
Het autobiografische karakter van het werk is net zo intrigerend als de relatie met de Lieder eines fahrenden Gesellen dat is. Dat ontvouwt zich in het bijzonder in het eerste en het derde deel, waarin Mahler thematisch materiaal uit de Lieder heeft gebruikt, al zijn er ook verwijzingen naar andere liederen, zelfs naar het vroege Das Klagende Lied. Maar ook de natuur spreekt duchtig haar woordje mee, de 'Naturlaut' doet zich al in de eerste openingsmaten (in d-klein) gelden, tempoaanduiding 'Langsam, schleppend - Immer sehr gemächlich'. Geen enkele componist vóór hem heeft zo treffend de magie van de langzaam ontwakende natuur in noten weten vast te leggen. Zo verrijzen boven een lang aangehouden, mysterieuze strijkersfermate (mistige diepten suggererend), opwekkende jachthoorns de betoverende zang van de vogels (fluiten en hobo's), de koekoekimitaties (Mahler gebruikte daarvoor overigens ten onrechte de kwart en niet, zoals de correcte Beethoven in diens Pastorale, de terts). Al in de derde maat ontvouwt zich het kwartinterval dat de kiemcel blijkt te zijn die in het gehele werk zich laat gelden en de afzonderlijke delen structureel bij elkaar houdt.

Alleen al dat prille begin herbergt een dan nog ongekende muzikale poëzie, weerspiegeld in een uitzonderlijk delicaat en geleidelijk aan steeds sterker wordend, zelfs opgetogen kleurenspel. Het hoofdthema. geïntroduceerd door de contrabassen, blijkt een rechtstreeks citaat te zijn uit het twee lied van de Lieder eines fahrenden Gesellen: '‘Ging heut’morgen übers Feld.’

Arcadisch landschap
Hoewel zeer exquis en sensitief, we lijken verzeild te zijn geraakt in een betoverend Arcadisch landschap, is 'Blumine' uiteindelijk toch gesneuveld. Misschien heeft het - afgezien van het wel of niet passen in het symfonisch concept - mede te maken met plaats en toonsoort: het Andante staat in C-groot genoteerd en komt na het daaraan voorafgaande deel in D-groot. Maar toch: ook 'Blumine' begint met diezelfde kwartinterval, ditmaal stijgend en niet dalend zoals in het openingsdeel. Trouwens, zou Mahler er zich bewust van zijn geweest dat hij letterlijk citeert uit de finale van Brahms' Eerste symfonie (een werk dat hij goed heeft gekend)?

Het heeft maar liefst tot juni 1967 geduurd alvorens 'Blumine' een nieuwe kans kreeg, tijdens het door Benjamin Britten geleide Aldeburgh Festival. Dat was geen toeval, want in het jaar daarvoor was op een veiling van Sotheby's in Londen het manuscript uit privebezit onder de hamer gegaan. Sindsdien is er een aanhoudende discussie geweest over de vraag of 'Blumine' wel of niet deel diende uit te maken van de 1893- of de 1899-versie, of zelfs van de vierdelige 'standaardversie'.

Nieuw album
Na Jan Willem de Vriend met het Netherlands Symphony Orchestra op Challenge Classics (klik hier voor de recensie van collega Maarten Brandt) is het nu de beurt aan François-Xavier Roth en Les Siècles, het ensemble dat principieel gebruik maakt van instrumenten uit die tijd. Roth, in mijn beleving de 'Hans Rosbaud van deze tijd' (hij excelleert zowel in oude als in nieuwe muziek), heeft zich al eerder bewezen als een zeer bekwame en bevlogen Mahler-dirigent (ik besprak al eerder lovend zijn lezing van de Derde en de Vijfde symfonie).

Zoals gebruikelijk bij Les Siècles is de uitvoering gesitueerd in de tijd van het ontstaan van de compositie. Daar zijn dan allereerst de instrumenten: 'authentiek' Duits-Oostenrijks hout, koper en slagwerk, en de met darmsnaren bespannen strijkinstrumenten. Het instrumentarium is afgeleid van dat van de toenmalige Weense Hofoper en de Musikverein, met de typisch Weense hobo's, hoorns en trompetten, naast Duitse fluiten, klarinetten en fagotten. Instrumenten, waarvan de mogelijkheden en klankeigenschappen Mahler zeer vertrouwd waren.
Een andere boring en andere mondstukken zullen de musici ongetwijfeld voor de nodige speltechnische problemen hebben gesteld, maar de opname laat horen dat ze die hindernissen met glans hebben overwonnen.

Het lijkt op het eerste gezicht misschien ietwat modieus, de keus voor die oude instrumenten, maar het brengt ons wel een stap dichter bij de retorische werkelijkheid van toen. Hout en koper tonen meer kracht (zij het ten koste van een iets minder snelle articulatie), terwijl de toepassing van darmsnaren extra zegenrijk is voor de ontplooiing van de harmonischen en van een zeer snelle attack. Interessant is ook dat Roth, de historiserende uitvoeringsaspecten indachtig, het strijkersportamento op smaakvolle wijze een belangrijke plaats toemeet. Dat is voor sommigen misschien even wennen, maar het komt zeker ten goede aan het deels sprookjesachtige karakter van het werk. Waar weer tegenoverstaat dat Roth een al te exuberante benadering doelbewust uit de weg lijkt te zijn gegaan. Je zou in dit verband misschien kunnen zeggen: wat er al was, was in zijn ogen al ruim voldoende, al kan ik mij van het Scherzo een wat pittiger profilering voorstellen. Toch twijfel ik of ik dit als kritiek zou mogen of moeten bestempelen, want ook dit beeld past volmaakt in Roths algehele visie op dit zo bijzondere werk. Wat eveneens duidelijk is: dit gaat dus niet de zoveelste traditionele Mahler-cyclus worden...


index

Home  -  Actueel  -  Audio  -  Muziek  -  Video  -  Boeken  -  Links