CD-recensie

 

© Aart van der Wal, maart 2010

 

 

Krenek: Sechs Motetten nach Worten von Franz Kafka op. 169 (1959) - Five Prayers op. 97 (1944) - Kantate von der Vergänglichkeit des Irdischen op. 72 (1932) - Drei gemischte A-Cappella-Chöre op. 22 (1923) - Two Choruses on Jacobean Poems op. 87 (1939).

Monteverdi/Krenek: Lamento della Ninfa.

Caroline Stein (sopraan), Philip Mayers (piano), RIAS Kammerchor o.l.v. Hans-Christoph Rademann.

Harmonia Mundi HMC 902049 • 74' •


De Oostenrijkse componist Ernst Krenek werd in 1900 in Wenen geboren en overleed in 1991 in het Amerikaanse Palm Springs. Daartussen liggen 68 orkeststukken en soloconcerten, 53 vocale en koorwerken met en zonder orkestbegeleiding, 102 kamermuziekwerken, 23 opera's, 5 balletten en 7 stukken in het elektronisch-akoestische domein. Nee, Krenek heeft zeker niet stilgezeten, maar ondanks dit toch wel grote oeuvre dankt hij zijn (nog steeds bescheiden) populariteit aan slechts één werk: zijn opera Jonny spielt auf uit 1927. Dat zegt overigens niets over de kwaliteit van zijn werk, afgezien van het feit dat de tijd nog veel te kort is om hierover überhaupt een enigszins zinnig oordeel te vellen (hij stierf nog geen twintig jaar geleden).

Evenals zijn tijdgenoot Bohuslav Martinu (1890-1959) legde Krenek zich niet vast op een of hoogstens een paar stijlen maar maakte zich meester van alles wat stilistisch los en vast zat. Dat begon al tijdens zijn studie bij de nog in de laatromantiek wortelende componist Franz Schreker, die hem de fijnere knepen van de polyfonie en de 'verwijde tonaliteit' bijbracht. Wat dat laatste precies is kunnen we lezen in Ton de Leeuws Muziek van de Twintigste Eeuw:

Bij de verwijde tonaliteit blijft een centrale, middelpuntzoekende werking aanwezig, ja, deze is zó krachtig, dat zelfs vrij complexe harmonische structuren haar niet kunnen ondermijnen. Elementaire harmonische functies komen nog wel voor, maar dikwijls zijn de centraal werkende krachten van horizontale aard.

En:

Wat voor een ongeschoolde luisteraar wellicht chaotisch en ‘atonaal’ klinkt, kan voor de insider een perfecte samenhang hebben; wat men in 1920 voor polytonaliteit aanzag is heden ten dage monotonaal, als we maar in staat zijn alle partijen op één centrum te betrekken.

 
  Titelblad van de eerste editie (1926)

Na Schreker trok Kreneks belangstelling naar de pregnante ritmen en percussieve elementen in de muziek van Béla Bartók. Zijn Eerste strijkkwartet uit 1921 is daarvan een goed voorbeeld. Het originaliteitgehalte is relatief laag maar het is wel knap, om niet te zeggen veelbelovend gecomponeerd. Dat kan eveneens worden gezegd van een aantal grotere stukken dat in diezelfde periode ontstond: de Eerste symfonie uit 1921, de Tweede en de Derde uit 1922/23 en het Vioolconcert uit 1924 (in dat jaar trouwde Krenek met Anna, de dochter van Gustav Mahler). Stuk voor stuk zijn dat bepaald geen doetjes, maar ze lijden enigszins onder Kreneks toen nog creatief impulsief karakter. De componist had bovendien nog wat moeite met een logisch doorgewerkte structuur. Het ging snel beter toen Krenek kennismaakte met de muziek van de Groupe des Six, die voor hem min of meer de veilige tonale haven betekende. Niet in de laatste plaats door de kruidige jazzfolklore die daarbij een belangrijke rol speelde. We horen het duidelijk en onversneden in Jonny spielt auf. De populariteit van deze opera had daarin ook zijn oorsprong: het was toen al vrij gemakkelijk aanspreekbare muziek met een pakkend verhaal, waarin Jonny, een 'zwarte' jazzviolist centraal staat. Alleen al in het eerste seizoen, in 1927, werd de opera in Duitsland ruim vierhonderd keer op de planken gebracht. In die tijd was Krenek een welgesteld man die alom aanzien genoot, maar dat beeld begon te kantelen na de opkomst van de Oostenrijkse bruinhemden en later de nazi's. De gewijzigde politieke omstandigheden en een mandvol repressieve maatregelen leidden uiteindelijk tot een algeheel verbod op de uitvoering van zijn werk. De Amerikaanse première in New York in 1929, midden in de economische crisis, bleek niet minder een kassucces, al werd in het eerste jaar niet zoveel voorstellingen gehaald als in Europa.

De neoromantische stijl die Jonny zo kenmerkte vinden we trouwens ook terug in Kreneks opera Das Leben der Orest en in de liederencyclus Reisebuch aus den österreichischen Alpen, beide in 1929 voltooid. Maar ook daarin bleef Krenek niet al te lang hangen. Na zijn kennismaking in Wenen met Arnold Schönberg en Anton Webern stortte Krenek zich vol enthousiasme op de twaalftoonsystematiek. De belangrijkste uitkomst daarvan was in 1933 de opera Karel V, die tussen de librettoregels door kritiek leverde op de nationaalsocialisten die er al snel korte metten mee maakten. Voor Krenek was het inmiddels overduidelijk geworden dat hij in dit Oostenrijk en in dit Europa niets meer te zoeken had. Na de 'Anschluss' in 1938 lag de weg naar de VS voor de als cultuurbolsjewiek bestempelde componist open. Daar kreeg hij als docent al snel werk, eerst aan het Vassar College in Poughkeepsie (New York) en vervolgens aan de Hamline University in St. Paul. Dankzij een vast inkomen kon Krenek naar hartenlust componeren en experimenteren met elektronische en akoestische fenomenen. Daarnaast had de aleatoriek zijn belangstelling gewekt. In 1945 werd Krenek Amerikaans staatsburger, Amerika was zijn nieuwe vaderland en zou dit tot aan zijn dood blijven..

In die periode wendde hij zich ook tot de religieuze muziek, geïnspireerd door zijn katholieke geloof. Dat leverde een groot aantal geestelijke werken op, met in 1942 de voltooiing van zijn grootste koorwerk, de zeer navrante Lamentatio Jermeiae prophetae, de volmaakte symbiose van de Zuid-Nederlandse en Franse polyfonisten en de reeksentechniek van de Tweede Weense School.

In de jaren raakte hij meer en meer geïnteresseerd in de seriële muziek, maar hij wilde zich niet bij voorbaat vastleggen op de al gevestigde, avant-gardistische stromingen. Hij gaf er zijn eigen, persoonlijke invulling aan, al werd het grondhout wel gevormd door de uitkomsten van de mathematische berekening van (metrum, ritme, dynamiek, timbre, toonhoogte en toonduur). En natuurlijk was Krenek zijn lessen bij Schönberg en Webern niet vergeten. Dat resulteerde in 1956 in het niet zo toegankelijke oratorium Spiritus intelligentiae sanctus ('Pfingstoratorium für Singstimmen und Elektronische Klänge').

Van 1947 tot 1967 woonde Krenek in Californië, waar hij als docent aan meerdere universteiten was verbonden. In 1950 trouwde hij met de componiste Gladys Nordenstrom. Palm Springs met zijn aangename klimaat en fraaie landschap werd hun nieuwe thuishaven. Europa liet hij echter niet in de steek. Zo was hij in Darmstadt te vinden, waar hij doceerde aan de bekende Ferienkurse für neue Musik.

Aan het einde van zijn leven kreeg het contemplatieve element in zijn muziek de overhand, ongetwijfeld beïnvloed door zijn religieuze perspectief. Misschien heeft dat per saldo het allermooiste resultaat opgeleverd in het oratorium Opus sine nomine, dat hij ruim twee jaar vóór zijn dood voltooide. Ernst Krenek kreeg zijn laatste rustplaats in Europa, in een Weens eregraf. Het was een postume erkenning van zijn belang als Oostenrijkse componist.

Uitvoering

De op deze cd verzamelde koorwerken zijn perfect gekozen omdat ze representatief zijn voor Kreneks verschillende scheppingsperioden op dit gebied. Het oudste werk, Drie gemischte A-Cappella-Chöre, dateert uit 1923, het jongste, de Sechs Motetten nach Worten von Franz Kafka, uit 1959. Daartussen ligt een mensenleven dat, zoals Krenek het in zijn autobiografie Im Atem der Zeit nogal nuchter samenvatte, in 1938 begon met de persoonlijke catastrofe, met die zo uiterst pijnlijke 'innere und äussere Immigration', die zijn oorsprong vond in de tot totale onherkenbaarheid veranderde politieke structuren in zijn vaderland, nadat het een grote zwijgende meerderheid de eigen identiteit had overgeleverd aan Hitler-Duitsland die het land volledig had opgeslokt. Niets leek meer te zijn zoals het eens was.

 
  Ernst Krenek in de jaren dertig

Dat werd Kreneks trauma van de ontworteling, dat hem nooit meer los zou laten. Zoals zovele van zijn tijdgenoten was Krenek temidden van de gruwelen van de Eerste Wereldoorlog opgegroeid en had hij daaruit zijn politieke en pacifistische kijk op de wereld ontwikkeld. De enorme schok die hij ervoer toen hij voor het eerst een legervoertuig volgeladen met gewonden voorbij zag komen, bleef hem zijn verdere leven lang bij. Het was die gebeurtenis die hem op slag had duidelijk gemaakt wat oorlog werkelijk betekende, dat het dusdanig iets duivels in zich had dat hij daardoor zelfs begon te twijfelen aan het recht van de mensheid om überhaupt te bestaan. In 1932 worstelde hij hiermee in de Kantate von der Vergänglichkeit des Irdischen. De tonale ruïne lijkt te zijn opgetrokken uit de resten van het verleden.

Het is fascinerend om dan vervolgens naar zijn Two Choruses on Jacobean Poems te luisteren. Het werk was ontstaan nadat hij in de VS de draad weer het opgepakt en eenmaal weer aan de slag was gegaan aan het Vassar College. We worden als het ware teruggezet in de mathematische volmaaktheid en de klankschoonheid van de vroege renaissance, we horen de stemmen in de cantus firmus en canons van Obrecht, Ockeghem en Josquin des Prez. De cantus firmus die weer terugkeert in Five Prayers (1944) op gedichten van John Donne. Het esoterische panorama blijft ditmaal aards geketend door de complexe twaalftoonstechniek.

Voor de Sechs Motetten nach Worten von Franz Kafkas (1959), het jongste werk op deze cd, riep Krenek wederom de reeksentechniek te hulp, wat hem - zoals in het cd-boekje helder uiteen wordt gezet - het muzikaal meest logische antwoord leek op de te hooi en te gras verzamelde beschouwingen van Kafka, waardoor enige onderlinge samenhang en dus evenmin een duidelijk afgebakend literair discours ontbreekt. Alleen zo laten de karige, tussen spontaan optredende semantische breukstrepen opdoemende aforismen, tekstfragmenten (in zekere zin analoog aan Kurtágs Kafka-Fragmente op. 24 uit 1986 - klik hier) zich muzikaal gedegen leiden.

Koordirigent Hans-Christoph Rademann heeft evenals zijn collega Daniel Reuss een bijzonder fijn oor voor wat de Duitsers 'Abstufung' noemen, vrij vertaald het werken met fijnzinnige klank- en dynamieklagen die een hoge graad van kleurrijke transparantie kennen en zowel de horizontale als de verticale structuur optimaal tot zijn recht laat komen. Het is niet zozeer een kunstmatig gecultiveerd of alleen maar esthetisch raffinement, maar eerder een probaat middel om herkenningspunten in complexe muziek - en daar mogen deze koorwerken van Krenek zeker toe worden gerekend - hun eigen functionaliteit te geven. Het verschil tussen iedere andere en deze aanpak is met name in de dodecafonische muziek van onschatbare betekenis. Bij menig (post)serieel gecomponeerd koorwerk kan het zelfs het verschil uitmaken tussen afwijzing of weerzin en appreciatie.

Een soortgelijke benadering geldt in niet mindere mate voor orkestwerken. Geen beter voorbeeld dan Alban Bergs Drei Orchesterstücke die door dirigenten als Abbado, Boulez en Karajan zó werden ontleed en weer in elkaar gezet dat zonder overdrijving van magie kan worden gesproken. Magie, die naar het opus zelf uitstraalt en daar dan weer vanaf straalt. Het is het soort magie dat structuren openlegt, 'Haupt- und Nebenstimmen' volkomen helder maakt en de ritmische profilering naar een nieuwe en veel hoger niveau tilt. Wat dat betreft mag Rademann zich met deze illustere voorgangers zeker vergelijken. Dat het RIAS- Kammerchor zich zo soepel en flexibel naar zijn wensen heeft weten te richten kan in deze vertolkingen letterlijk worden verstaan. Daar komt dan nog bij dat hij met de sopraan Caroline Stein en de pianist Philip Mayers (in de cantate op. 72) het wel erg goed heeft getroffen (en daarmee wij ook!)

De opname werd in mei van het vorig jaar gemaakt in de Jesus-Christus-Kirche in de Berlijnse buitenwijk Dahlem, vooral in de jaren zestig dé opnamelocatie van Deutsche Grammophon (Karajan nam er o.a. de Beethoven-symfonieën op, toen de eerste 'Stereo-Einspielung' voor het gele label). De akoestiek is er beroemd door geworden. De fraaie koorklank werd magnifiek vastgelegd, met de sopraan en de vleugel goed gepositioneerd en mooi afgewogen in de ruimte. Dat er af en toe een spoortje modulatievervorming te horen is, is volkomen normaal en natuurlijk. Dat heeft niets met de techniek en alles met de akoestiek te maken. Dit is trouwens een opname die wel akoestisch maar gelukkig niet technisch scherp is. Samengevat een uitgave van groot belang die ook nog eens topklasse uitstraalt.


index

Home  -  Actueel  -  Audio  -  Muziek  -  Video  -  Boeken  -  Links