CD-recensie
© Aart van der Wal, januari 2019
|
De muziek op deze cd werd zonder uitzondering gecomponeerd tussen 1843 en 1844. Toen hij eraan begon was Chopin pas 33. Hij overleed zes jaar later, in 1849. Dat Maurizio Pollini niet alleen voor deze werken koos, maar ze ook in chronologische volgorde van hun publicatie op cd heeft gezet is een zowel logische als verstandige keus. In ieder geval logischer dan bijvoorbeeld de vier ballades achter elkaar, terwijl ze hun bestaan te danken hebben aan verschillende creatieve perioden. Juist door ze samen te brengen wordt op zijn minst de suggestie gewekt dat ze als groepsgewijs werden gecomponeerd, wat van iedere ballade op zich een onjuiste voorstelling geeft. In februari 2017 besprak ik Pollini's vorige Chopin-album (klik hier), toen gewijd aan de 'late works'. Onverdeeld enthousiast was ik niet, het zo 'bijzondere' van Pollini's Chopin-spel herkende ik niet meer, er was routine ingeslopen, de ritmische souplesse van weleer ingewisseld voor expressiviteit in een te strak keurslijf. Wat wel sterker is geworden is zijn (goedkeurend?) 'gehum' op de achtergrond. Het is overigens een beeld dat niet alleen deze Chopin treft. Ook Pollini's Beethoven is er met het klimmen der jaren niet beter op geworden. Een eenvoudige vergelijking spreekt boekdelen: die tussen de late sonates (op. 101, 106, 109, 110 en 111) van zijn eerste DG-opname en de latere. Hoewel beeld in deze nieuwe opname niet helemaal gekanteld is, ben ik er toch meer tevreden over. Pollini bewijst tenminste dat hij nog steeds ragfijn kan ciseleren en kleuren, pakt hij de expressieve dimensies meer imposant aan en weet hij nog steeds wel degelijk te betoveren. Interessant daarbij is de rechtstreekse vergelijking van de beide opnamen van de Derde sonate: die uit 1986 en deze nieuwe. Het verschil is grosso modo niet echt opzienbarend, maar wel in de details die in de eerste opname frisser zijn uitgewerkt (ook in de bas). Het is een uitvoering waarvan grotere spontaniteit afstraalt, minder bestudeerd is, waar dan tegenoverstaat dat in de nieuwe opname de opbouw weliswaar bedachtzamer is gehouden, maar dat daardoor de structuur van het werk helder wordt uitgelicht. Daarmee is het in artistiek opzicht de toen relatief jonge (44) tegenover de nu relatief oude (77) Pollini. Mijn voorkeur gaat uit naar de veel oudere opname, want daarin prevaleert flonkerende spontaniteit boven bedachtzaamheid. Wat niet wegneemt dat Pollini - vanuit welk standpunt het ook wordt bekeken - nog steeds een grand seigneur is van de pianistiek. Het is voor een buitenstaander vaak lastig te beoordelen waarom een musicus zo nodig op herhaling moest, al is het doel meestal een andere en hopelijk (in zijn ogen) betere interpretatie. Soms is het de beter geworden opnametechniek die een 'remake' rechtvaardigt, maar het kan ook een combinatie van beide zijn. Samenvattend heeft het spel van de 'jonge' Pollini dus mijn voorkeur. Wie de opnamekwaliteit zwaar wil laten wegen kiest misschien toch voor de 'oude' Pollini, want die is beduidend beter, met name dankzij het sonore basregister en de hogere definitie in het middengebied en de discant. Maar allebei kan uiteraard ook. Dat levert in ieder geval boeiend vergelijkingsmateriaal op. index |
|