CD-recensie

 

© Aart van der Wal, oktober 2008


 

Bach: - Partita voor viool solo nr. 2 in d, BWV 1004 - Inventionen/Sinfonien (bewerking voor strijkduo/trio) BWV 772-801.

Janine Jansen (viool), Maxim Rysanov (altviool), Torleif Thedeén (cello).

Decca 4759081-2 • 79' •

 

 


Meerdere lezers hebben ons erop gewezen dat we eens wat meer aandacht zouden mogen schenken aan 'onze' Janine Jansen. Ze hebben gelijk, maar er is een verzachtende omstandigheid: we hebben soms zoveel op ons bordje liggen dat we zowel keuzes moeten maken als een fikse vertraging op de koop toe moeten nemen. Daarnaast geldt dat, althans wat mij betreft, het overbekende standaardrepertoire ietwat achtergesteld mag worden bij relatief of zelfs geheel onbekend repertoire. Want laten we wel wezen, zeker de doorgewinterde liefhebber met een vrij grote verzameling heeft de standaardwerken uit de klassieke en romantische periode in vele geuren en kleuren al lang en breed in de kast staan.

Voor deze in 2007 opgenomen cd gelden in ieder geval twee goede redenen om er aandacht aan te besteden, want deze inventies, laat staan in deze bewerking, kunnen niet bogen op een rijk gevulde discografie, terwijl deze meeslepende vertolking ervan niemand onberoerd kan laten. Tenzij men niet van Bach houdt...

De inventies werden oorspronkelijk voor het 'clavier' gecomponeerd, maar dat moet niemand ervan weerhouden om de hier gespeelde bewerkingen eens te beproeven. In de tweestemmige inventies is de rol aan de viool en de altviool toebedeeld, in de driestemmige komt de cello erbij. Wie de oorspronkelijke partituur erbij neemt, zal zien dat Jansen en haar collegae zich doorgaans aan dat notenbeeld houden, met slechts incidenteel een noodzakelijke aanpassing op grond van de ensemble-eigenschappen. De oeroude transcriptie van Ferdinand David (Mendelssohn droeg zijn Vioolconcert op. 64 aan hem op) is niet strikt gevolgd, maar diverse elementen eruit werden wel degelijk gebruikt. In ieder geval wordt uit de keuzes van Jansen en haar partners goed duidelijk dat aan deze uitvoering ook in muziektheoretisch opzicht een goede voorbereiding vooraf is gegaan.

Wat we hier in zowel de solopartita als in de inventies te horen krijgen is ronduit spetterend. Dat heeft niet alleen te maken met de grote betrokkenheid van deze drie musici bij de muziek (de inspiratie viert onverminderd hoogtij), maar evenzeer met de technische kanten, want in termen van frasering, articulatie en samenspel zitten ze gedrieën waarlijk op een lijn. Toch weten ze de indruk te vestigen geheel frank en vrij te musiceren, met bijna improvisatorisch gusto. De fabelachtige techniek plaatst hen boven de materie, ze kennen het technische alfabet van a tot z, en dat spat er ook vanaf.

Ook in de partita (met de beroemde ciaccona) overheerst het bijna tastbare spelplezier, wat per saldo een geheel andere benadering oplevert dan die van Gidon Kremer (klik hier voor de recensie), die - het is ook een kwestie van artistieke en van levenservaring - dieper graaft, en het hartstuk van de partita, de ciaccona (met een speelduur van bijna een kwartier), een epische lading meegeeft. Jansen staat dichter bij Julia Fischer (klik hier voor de recensie), die weliswaar een even sublieme interpretatie aflevert, maar een iets strakkere, minder romantische aanpak verkoos (zoals Viktoria Mullova dat in haar Philips-opname ook deed).

Jansens 'romantische toets' betekent overigens niet dat zij zich aan tempoversnellingen en vertragingen te buiten gaat, met behulp van het portamento en het rubato naar zelfexpressie heeft gezocht. Ze heeft zich zonder meer op de muziek zelf gericht, de inhoudelijke kant ervan opgezocht, de noten als het ware voor zich laten spreken. Die romantische trekken beperken zich tot soms bewust gekozen, bruuske wisselspel (zoals in de Courante), maar het staat boven iedere twijfel dat zij zich met deze uitvoering als een eminente Bach-vertolker heeft gekwalificeerd. Wat niet wegneemt dat het uiteindelijk toch Kremer is die de diepere krochten in deze muziek nog beter heeft verkend, maar wiens spel in technisch opzicht minder hoge ogen gooit dan dat van Jansen. Zij is het toch die met haar fabuleuze strijktechniek een soort 'ondraaglijke lichtheid' weet te suggereren. Vergelijk dit eens met de zwoegende Itzhak Perlman (DG)!

De opnamen kwamen op twee verschillende plaatsen tot stand: de inventies in de studio van Teldex in Berlijn, de partita in St. Martin's Church in Hampshire. De akoestische verschillen zijn door de technici keurig geëgaliseerd. Dat kan tegenwoordig, in ons digitale tijdperk, moeiteloos en vaak onmerkbaar. Een kwestie van het hanteren van een soort wisseltruc, maar het nadeel daarvan is evident: het akoestische sausje is elektronisch gemanipuleerd. Zo ervaar ik dat althans. Naast het overmatige knip- en plakwerk is er sinds het begin van de jaren negentig ook het - eveneens digitale - nabewerkingsproces waardoor de opname nog meer een illusie van de werkelijkheid is geworden. Maar goed, terug naar de 'natuurlijkheid' van de jaren zestig, zeventig is nu eenmaal niet meer mogelijk. De techniek is er, en dus wordt die tot op het bot uitgebuit.


index

Home  -  Actueel  -  Audio  -  Muziek  -  Video  -  Boeken  -  Links