Cornelis van Zwol:
Anton Bruckner 1824-1896 - Leven en werken
Uitgeverij Thoth, 782 blz., gebonden, met afbeeldingen en leeslint, gebonden, de composities gerangschikt volgens de Gesamtausgabe, met personenregister, register van Bruckners composities, overzicht van geraadpleegde literatuur en bronnenmateriaal
+ cd met live-opname van Bruckners Vierde symfonie in de eerste versie van 1874 door de Münchner Philharmoniker o.l.v. Kurt Wöss
ISBN: 978-90-6868-590-9
Verkoopprijs € 44,50
www.thoth.nl
Wie in Nederland Anton Bruckner zegt, zegt Koninklijk Concertgebouworkest, Eduard van Beinum, Bernard Haitink en Cornelis van Zwol. Laatstgenoemde is zonder ook maar de geringste twijfel de grootste Brucknerkenner in Nederland. Van Zwol, van origine chemicus, woonde – zoals hij zelf in het voorwoord tot bovengenoemde lijvige biografie schrijft – in december 1953 in de Amsterdamse muziektempel aan de Van Baerlestraat een uitvoering van de Zevende symfonie van Bruckner onder de toenmalige chef-dirigent van het KCO Eduard van Beinum bij, die hem tot in het diepste van zijn ziel trof. Deze gebeurtenis vormde au fond de eerste aanzet tot zijn vanaf dat moment constante en intense bemoeienis met leven en werken van deze Oostenrijkse componist. Van Zwols zeer onlangs verschenen gigantische ‘Opus Magnum’ is de tweede biografie van Nederlandse bodem over Bruckner. De eerste dateert uit 1937, werd geschreven door wijlen de bekende Mens en Melodie-redacteur en –auteur Wouter Paap en werd opgedragen aan… Eduard van Beinum! Dit feit is in hoge mate vermeldenswaard aangezien van Zwol zijn Bruckner-Bijbel aan het Koninklijk Concertgebouworkest opdroeg en daarmee – om zijn eigen woorden te parafraseren – ‘emotioneel’ aan Bernard Haitink, de opvolger van Van Beinum bij het Amsterdamse keurensemble. Het eerste exemplaar van ‘Anton Bruckner 1824-1896, leven en werken’ werd dan ook op 16 mei jongstleden, na afloop van een fenomenale vertolking van Bruckners Vijfde symfonie onder Haitink, aan de eredirigent van het KCO door de auteur uitgereikt: “L’histoire se répète!” Haitink heeft meer dan eens van de immense deskundigheid van Van Zwol mogen profiteren (het feit dat Haitink recentelijk de Nowak-uitgave van de 1890-versie van de Achtste dirigeerde na voordien altijd voor de Mischfassung van Robert Haas te hebben geopteerd, valt voor een belangrijk deel aan Van Zwols invloed toe te schrijven). En hij niet alleen. Ook met onder meer Riccardo Chailly, Kurt Masur en wijlen Eugen Jochum staat en stond Van Zwol regelmatig in verbinding over de ‘Stand der Dinge’ bij Bruckner.
Bekroning
De weg naar wat Van Zwol terecht de bekroning van zijn levenswerk noemt, was lang. Een van de belangrijke mensen in de musicologisch/journalistieke ontwikkeling van de Amersfoortse auteur was een van de voormalige hoofdredacteuren van het muziektijdschrift Luister, Cor Molenbeek, die Van Zwol niet alleen tot Brucknerspecialist van dit orgaan bombardeerde maar hem ook in staat stelde tot het vervaardigen van een imposante reeks artikelen onder de noemer “Op reis door ‘t land van Bruckner.” De artikelen in kwestie werden tevens in boekvorm gepubliceerd en onderdelen daarvan zijn ook voor de biografie gebruikt (en in verregaande mate aangevuld). Daarnaast heeft Van Zwol zich als muzikaal leider van de NCRV nadrukkelijk beijverd de klinkende erfenis van Bruckner in den brede bekend te maken, speciaal ook door op nadrukkelijke wijze een lans te breken voor de eerste versies van Bruckners Derde, Vierde (hierover zo dadelijk meer) en Achtste symfonie, maar ook door het initiatief te nemen tot de Nederlandse vuurdoop van de complete Negende symfonie met de door William Carragan gerealiseerde finale, waarmee het Utrechts Symfonie Orkest in April 1985 onder supervisie van Hubert Soudant zijn zwanenzang verklankte. Vervolgens mag Van Zwols medewerking aan het boek ‘Bruckner en het Koninklijk Concertgebouworkest’ hier niet onvermeld blijven, evenals zijn nadien voor het reeds genoemde tijdschrift Mens en Melodie geschreven reeks artikelen over Bruckners composities. Stuk voor stuk elementen die, zij het opnieuw in substantieel uitgebreide vorm, hun plek in de biografie hebben gevonden, evenals aspecten die Van Zwol in zijn talloze voordrachten, gehouden gedurende Bruckner-symposia in Linz waar hij kind aan huis was en is, aan de orde stelde.
Luxe
Wat mij meteen tijdens het lezen van dit boek aangenaam trof is het ontbreken van voetnoten. Het voorkomt het telkens opnieuw moeten terugbladeren en maakt dat men het geheel als een roman kan absorberen. Want dat is de manier waarop het levensverhaal van Bruckner met al zijn ups en (vooral) downs via deze biografie op je overkomt. Hoewel het betoog bol staat van de feiten, is Van Zwols stijl zo onderhoudend dat dit niet als een bezwaar overkomt en je het boek maar moeilijk kan wegleggen. Natuurlijk is de term ‘roman’ niet van enig gevaar ontbloot, want het zou de indruk kunnen wekken dat het hier om ‘fiction’ gaat en niets is minder waar. Doordat Van Zwol decennialang kon studeren in het Anton Bruckner-Institut te Linz en hem onafgebroken alle archieven ter beschikking stonden, maar ook door zijn contacten met nazaten van de componist is een buitengewoon werkelijkheidstrouw beeld van Bruckner ontstaan. En niet alleen dat, ook talloze onjuistheden in oudere biografieën, de lijvige en uit meerdere delen samengestelde van August Göllerich en Max Auer niet uitgezonderd, konden worden rechtgezet. Met andere woorden, was men voorheen, wilde men tot en detail geïnformeerd raken over de wederwaardigheden van Bruckners leven, op een immense reeks van publicaties aangewezen, nu is alles binnen een uitgave van kaft tot kaft beschikbaar, en dat is een enorme luxe.
Bruckners leven als ‘Mysterium’
Betekent dit nu dat alle vragen omtrent de persoon Anton Bruckner in extenso zijn beantwoord? Zeker niet. Maar dat valt Van Zwol niet aan te rekenen. Bruckner zelf zei over zijn moeizaam tot stand gekomen Achtste symfonie (in het boek worden er vele woorden aan gewijd): “Meine Achte ist ein Mysterium.” Dat laatste zou men ook over Bruckners leven in zijn totaal kunnen beweren. Hoe dan ook, wie goed door de regels heen leest, zal bemerken dat Van Zwol behoorlijk afrekent met het beeld van Bruckner als benepen dorpsschoolmeester en een man van een geen twijfel kennende godsvrucht. Daarbij, de veelal nog heersende opvatting dat Bruckner een zo bescheiden mens was is al evenmin de eerste indruk die boven komt drijven als men de vele in deze uitgave opgenomen brieven goed op zich laat inwerken, integendeel soms. Aanvankelijk, zo blijkt, was Bruckner vooral organist, en hoe! Meer dan eens vertoefde hij in die hoedanigheid buiten de landsgrenzen, getuige tournees naar Frankrijk en Engeland. En, sterker nog, er is zelfs even sprake geweest van een reis naar Mexico! Niet bepaald omstandigheden die men associeert met een eenkennige plaatselijke en plattelandse onderwijzer. Iets anders is dat Bruckner een speelbal van het lot was en dat hij, om het zacht uit te drukken, er niet bijster in slaagde zaken goed naar zijn eigen hand te zetten. Boeiend is ook om te lezen dat de gevreesde Weense criticus en Brahms-aanhanger, Eduard Hanslick aanvankelijk helemaal niet zo tegen Bruckner gekant was. Dat kwam pas later en op een manier die wellicht eerder iets zegt over Hanslicks ziekelijk geworden persoonlijkheid dan het niveau van Bruckners componeren. Brahms mag dan geen immense bewonderaar van Bruckners muziek zijn geweest (en dat was geheel wederkerig) het is niet zo dat hij geen respect voor de Oostenrijkse meester koesterde. Hoe is anders te verklaren dat Brahms zich, voor het begin van de rouwdienst voor de gestorven Bruckner op 14 oktober 1896, bij de ingang van de Weense Karlskirche bevond, waar de plechtigheid zou plaatsvinden?
Tiende symfonie / Opera
In menig geval, en dat bedoel ik niet als kritiek maar eerder als een verdienste, roept Van Zwols boek vragen op. Zoals deze: wat zou er zijn gebeurd indien Bruckner eerder vrijstelling van zijn kerkelijk/muzikale en lesverplichtingen had kunnen krijgen om te componeren? Wie weet had hij dan de finale van zijn Negende nog helemaal zelf tot een goed eind kunnen brengen (hoewel die voor 98 procent compleet is) en niet alleen dat, het geheel – zoals hij met meerdere van zijn symfonieën heeft gedaan – ook nog hebben kunnen reviseren. En, zou het wellicht zelfs nog tot een Tiende symfonie zijn gekomen, want Van Zwol maakt gewag van een in 1892 verschenen notitie uit de Leipziger Neue Musikzeitung, waarin staat te lezen: “Onze Anton Bruckner, de oude symfonicus, loopt met het plan rond aan zijn Negende nog een Tiende symfonie toe te voegen en wel de ‘Gotische’.” Wie de definitieve versie van de finale van de Negende in de 2012-editie van Samale/Phillips/Mazzuca/Cohrs in de visionaire uitvoering door de Berliner Philharmoniker onder leiding van Simon Rattle beluistert (klik hier voor de recensie), krijgt een idee van die nooit op papier gekomen Tiende. Wat ook niet in den brede bekend zal zijn, is dat Bruckner serieus met de gedachte heeft gespeeld een opera te componeren, daarbij vanzelfsprekend geïnspireerd door zijn grote idool Richard Wagner, aan wie hij zijn Derde symfonie (eerste versie) opdroeg en die bij de meester uit Bayreuth zozeer in de smaak viel dat hij zich graag als dirigent over Bruckners muziek had willen ontfermen, maar daarvan is het nooit gekomen, ook al heeft Bruckner – het boek telt de nodige voorbeelden – dikwijls Wagners naam gebruikt om zichzelf aan te prijzen. Wat hij beter niet had kunnen doen, aangezien hij zich daarmee in de conservatieve (en vooral Weense) kringen juist onbemind maakte – hier komt de notoire onhandigheid van Bruckner weer om de hoek kijken. Trouwens, over de Derde symfonie gesproken, de tweede en later derde versie van dit werk waren aanvankelijk relatief aanmerkelijk populairder dan nadien de Vierde en ‘Romantische’ bijgenaamde symfonie (wat mede te verklaren is uit het feit dat de Vierde later werd gepubliceerd dan de Derde symfonie). Nederland heeft in de receptie van de Derde een wezenlijke rol gespeeld, te meer wanneer men zich realiseert dat, vooral op aandringen van de Haagse bibliothecaris W.L. van Meurs, niemand minder dan de als vurig anti-Wagneriaan bekend staande dirigent Johannes Verhulst op 4 februari 1885 deze Derde voor het Nederlandse publiek introduceerde. En wel in het kader van de als prestigieus bekend staande Diligentia concerten. Dat was de eerste uitvoering van een Brucknersymfonie in ons land (waarbij de naam van de componist consequent, namelijk met een Umlaut op de u, verkeerd werd gespeld).
Naslagwerk
‘Leven en werken’, aldus luidt een deel van de titel van Van Zwols Bruckner-biografie. Wie ‘werken’ opvat in de zin van analyses zal wellicht lichtelijk zijn teleurgesteld. Want die ontbreken. Van Zwol heeft dat bewust gedaan, omdat hij absoluut wilde dat het geschrevene ook door de niet theoretisch doorwinterde muziek- en Brucknerliefhebbers kon worden gelezen. Niettemin komt men indirect toch heel veel aan de weet omtrent Bruckners composities. In de eerste plaats valt uit de talrijke aangehaalde recensies de vroegste geschiedenis van de receptie van Bruckners muziek haarscherp te reconstrueren, niet in de laatste plaats ook het onbegrip voor Bruckners unieke symfonische stijl, die in diepste wezen even ver van Brahms als van Wagner (afgezien van enkele cosmetische en instrumentale effecten) is verwijderd. In het tweede deel van het boek worden de werken weliswaar niet aan een analyse onderworpen, wel wordt de ontstaansgeschiedenis kort en bondig heel helder weergegeven en, wat in het geval van de symfonieën en de missen van fundamenteel belang is, wordt telkens de problematiek van de versies gedegen op een rijtje gezet, met inbegrip van de recentste ontdekkingen, zoals de tussenversie van het adagio van de Achtste symfonie uit 1888. Maar ook bijvoorbeeld alle en voor het merendeel onbekende, en in ons land voor een aanzienlijk deel nog niet uitgevoerde, vocale werken komen gedetailleerd aan bod. Verder wemelt het in het boek van illustraties, waarvan menige in kleur en is het geheel voorzien van zowel een algemeen als een werkregister, als gevolg waarvan deze biografie behalve als een uiterst hoogwaardig leesboek ook als voortreffelijk naslagwerk kan dienen.
Lovenswaardige traditie
Wat een uitgave als deze natuurlijk extra aantrekkelijk maakt, en daarmee zet Thoth een zeer lovenswaardige traditie voort, is de bijgevoegde cd met een opname die niet elders in de handel verkrijgbaar is. In dit geval behelst dit de wereldpremière van de oerversie uit 1874 van de Vierde symfonie waarvan de receptiegeschiedenis begon op 20 september 1975 te Linz. Op die datum tekende de Münchner Philharmoniker onder leiding van Kurt Wöss voor deze hoogst belangwekkende primeur. Het lag in de bedoeling dat de Oostenrijkse Radio dit evenement zou uitzenden. Echter een van de leidinggevende functionarissen van dit instituut meende dat de verschillen tussen deze editie en de bekende 1878/80-versie verwaarloosbaar klein waren, waardoor de transmissie in gevaar dreigde te komen. Dankzij de inspanningen door Cornelis van Zwol, toen hoofd van de muziekafdeling van de NCRV, is de uitzending gered en werd het Oostenrijkse concert via voornoemde omroep de ether ingestuurd. En niet alleen dat, want Van Zwol wist bovendien te bewerkstelligen dat van deze live-gebeurtenis een dubbelelpee werd gesneden, die echter in een kleine oplage in omloop werd gebracht. Ik herinner me nog als de dag van gisteren hoe onder de indruk ik was van deze uitvoering, en vooral de eclatante verschillen – waaronder een totaal ander scherzo! – waardoor men haast van een andere, ja een totaal nieuwe symfonie kon spreken. Een wereld ging dus voor mij open. Het goede nieuws is dat uit de bij dit boek gevoegde cd blijkt dat de uitvoering door Wöss en de zijnen de tand des tijds meer dan voortreffelijk heeft doorstaan en dat de geluidskwaliteit ten opzichte van de elpees nog belangrijk is verbeterd. Daar komt nog bij dat de Münchner Philharmoniker ook toen al – we spreken over een periode voor de komst van Celibidache – een puik Brucknerorkest was, dat de bijzondere tongval van de meester uit Ansfelden van A tot Z beheerst. Wat me vooral frappeerde is de enorme weerbarstigheid van deze versie (finale), de soms al naar het expressionisme en daarmee reeds naar de late Bruckner verwijzende accenten. Hoewel Eliahu Inbal (Teldec) de eer toekomt de eerste studio-opname van dit werk te hebben gemaakt, verbleekt zijn rechttoe rechtaan verklanking volledig tegen Wöss’ integere, monumentale en diep-doorvoelde lezing van deze bijzondere editie, welke ook door Leopold Nowak in de tweede Kritische Gesamtausgabe is uitgegeven. En dan het ongelooflijke: boek en cd kosten naar boven afgerond slechts 45 euro en dat is te geef. Van harte aanbevolen.