CD-recensie

 

© Maarten Brandt, juli 2012

 

 

Bruckner: Symfonie nr. 9 in d (met definitieve uitvoeringsversie uit 2012 van de finale door Samale/Phillips/Mazzuca/Cohrs)

Berliner Philharmoniker o.l.v. Simon Rattle

EMI Classics 9 52969 2 • 82' • (ook verkrijgbaar in sacd-formaat - 2 sacd's)

Live-opname, februari 2012, Philharmonie, Berlijn

Zie ook:
Anton Bruckner: Symphony No 9 in D minor WAB 109 - The unfinished Finale
en Interview met Sir Simon Rattle


Stel u bent in de verste verte niet op de hoogte van de ontstaansgeschiedenis van de Negende symfonie van Anton Bruckner en meer in het bijzonder de wederwaardigheden omtrent de finale van dit ‘Opus Ultimum’. En u bent al evenmin beïnvloed door de status die het werk veelal nog steeds, en zulks trouwens bij de overgrote meerderheid van dirigenten, geniet. Namelijk dat het om een onvoltooid overgeleverde driedelige symfonie gaat, geschreven door een oude man die ze niet helemaal meer op een rijtje had en waarvan het Adagio die de symfonie in die gedaante afsluit het afscheid van Bruckners leven in klank belichaamt. Ik durf er vergif op in te nemen dat u, indien u er inderdaad zo blanco instapt en u geheel onbevooroordeeld aan het stuk overgeeft, u onverwijld tot de slotsom zult geraken dat de Negende samen met de Vijfde tot Bruckners meest grandioze composities moet worden gerekend, een vierdelige symfonie geschraagd door een architectuur de schepper van dat eerdere ‘Kontrapunktische Meisterstück’ van A tot Z waardig en van een concentratie waar werkelijk geen speld valt tussen te krijgen, waarin elke noot perfect is getimed en alle elementen precies op de juiste plaats vallen. Zo en niet anders!

Om maar eens een detail te noemen, het breed-uitgemeten gepuncteerde eerste thema van de hoorns in het openingsdeel, dat in de door het bovengenoemde viertal wat mij betreft voor de volle 100 procent perfect gerealiseerde finale in verkleinde ritmische vorm en op alle denkbare niveaus optreedt. Dit laatste zodanig dat men haast van een serialisme ‘avant la lettre’ zou kunnen spreken. Of neem het befaamde thema voor de Wagner-tuba’s in het Adagio dat in majeur en vol oogverblindende schittering in de finale niet alleen nader wordt uitgewerkt, maar uiteindelijk tot een ongekend sublieme versmelting geraakt met het hoofdthema uit het eerste deel, dat van het Adagio alsmede de intrada van het Te Deum. Bruckner steekt in die verpletterende coda niet alleen die uit de finale van de Vijfde naar de kroon, ook blijkt hij hier in staat de afsluiting van het laatste deel uit zijn Achtste symfonie nog te overtreffen. Kortom, niet bepaald muziek van een nauwelijks toerekeningsvatbare man, maar integendeel: een symfonisch betoog van een intimiderende kracht om niet te zeggen van een onverhuld revolutionair elan. Men leze het interview van collega Aart van der Wal met Sir Simon Rattle er maar op na (klik hier).

Het merkwaardige is en blijft dat de schrijvende pers de bekende mythologie rond Bruckners laatste levensjaar met een amper uit te roeien hardnekkigheid blijft belijden. Geluiden in de geest van dat deze gedurfde akkoorden wel het ingrijpen (mee componeren) van vreemde hand bewijzen, verneemt men dikwijls, terwijl de realiteit op grond van Bruckners schetsmateriaal ondubbelzinnig uitwijst dat die dissonerende en bij vlagen de tonaliteit omverblazende harmonieën van niemand minder dan de componist zelf zijn. Inderdaad, behalve in het Adagio klinkt ons tevens in deze finale der finales een muziek tegemoet die nog slechts een kleine steenworp afstand van Berg en Schönberg is verwijderd. Als er een stuk is dat genadeloos afrekent met het beeld van Bruckner als brave en vrome dorpsschoolmeester, als iemand die nooit twijfelde aan de hemelse goedheid van de Allerhoogste, is het deze Negende wel en speciaal natuurlijk dat fenomenale slotdeel.

Want zoveel is duidelijk: het beruchte clusterakkoord in het Adagio, op te vatten als een gebaar van diepste wanhoop en verlatenheid, maar tevens als een kapitaal vraagteken, verbeeld door die afgrondelijke cesuur, vraagt om een vervolg. En dat vervolg is die finale, waarin de in de voorgaande delen in het algemeen en het Adagio in het bijzonder opgebouwde reserve tot volle ontplooiing komt, tot een ontlading van een bijkans onweersachtige intensiteit. Na vele tussenversies – onder andere opgenomen door Eichhorn (Camerata), Wildner (Naxos) en Bosch (Coviello Classics) – is er dan nu eindelijk de definitieve editie, waaruit alle overtollige franje met strikte hand is geweerd en het geheel zich binnen een onwrikbare spanningsboog ontvouwt.

Een beter pleidooi voor deze complete Negende dan door Sir Simon en ‘zijn’ Berliner is moeilijk voorstelbaar. Nu is het Berlijnse keurensemble een Brucknerorkest van het grootst denkbare formaat: Furtwangler, Jochum, Karajan, Celibidache, Wand, Haitink en noem maar op, stuk voor stuk hebben zij hun visie op deze symfonische reus geëtaleerd. Met andere woorden, Bruckner zit in het DNA van de Berliner die het vocabulaire van de meester zeker zo goed beheersen als dat van hun Amsterdamse collegae. Rattle verstaat daarbij de kunst om een in de goede zin des woords massieve sonoriteit, een hoge graad aan transparantie en een schier onbeperkte dynamiek naadloos met elkaar te combineren. Zijn tempi zijn uiterst weloverwogen gekozen en werken volkomen natuurlijk, zodat de spannings-en ontspanningsmomenten binnen de macrostructuur voorbeeldig zijn uitgebalanceerd. Hoewel het hier gaat om een live registratie – vereeuwigd tijdens concerten die begin februari dit jaar plaatsvonden – is de opname van niet minder dan demonstratiekwaliteit en een van de beste ooit uit de stal van EMI.

Als Bruckners complete Negende het nu niet gaat maken, weet ik het niet meer. Hoe dan ook, er moet heel veel gebeuren, wil dit resultaat nog worden overtroffen. Conclusie: een uitgave die het op en top verdient alom in de prijzen te vallen.


index

Home  -  Actueel  -  Audio  -  Muziek  -  Video  -  Boeken  -  Links