|
 |
|
Mikhail Zemtsov |
Voor inleidende biografie klik hier
Ik ben geboren in Ulianovsk, een stad aan de Volga, waar ook Lenin ter wereld kwam. Ik heb er geen bepaalde herinneringen aan, want het gezin verhuisde vaak. Tot mijn zevende was ik meestal bij mijn grootmoeder in Grozny, Tsjetsjenië, toen een veilige stad.
Mijn fascinatie voor de altviool komt van mijn moeder, die altvioliste was. Het is mij als het ware met de paplepel ingegoten. Ik denk dat ik mijn liefde voor de muziek, mijn muzikaliteit in eerste instantie van mijn ouders heb geërfd: mijn moeder was altvioliste (ze stierf tien jaar geleden), mijn vader leeft gelukkig nog en componeert. Ook mijn twee broers en mijn zus hebben hun muzikaliteit geërfd: Dmitri en Dina zijn uitstekende violisten, en Alexander is soloaltist geweest bij het London Philharmonic en doceert nu aan de conservatoria van Wenen en Lausanne, terwijl hij daarnaast een veelgevraagde solist is. Ik ben ook bijzonder trots op mijn dochter Dana, die aan een prachtige carrière als altvioliste werkt. Ja, het zit ongetwijfeld in de genen!
Op weg naar Moskou
Mijn moeder herkende mijn muzikale aanleg al snel. Ik was amper vijf, een dreumes nog, toen ze mij de eerste muzieklessen gaf. Tot mijn dertiende stond daarbij de viool centraal, logisch, want als je nog klein bent kun je sowieso geen groot instrument als de altviool hanteren.
Op mijn dertiende ging ik naar Moskou, waar ik moest verschijnen voor de toelatingscommissie van de Speciale Muziekschool van het Tsjaikovski-conservatorium, de school waar zorgvuldig uitgekozen, zeer getalenteerde kinderen (ze kwamen uit de gehele Sovjet-Unie) mochten studeren. De commissieleden zagen blijkbaar wel wat in mij, een grote jongen met grote handen, maar bovenal volgens hen een muzikale persoonlijkheid. Ze waren het met mij en mijn moeder eens, ik leek geknipt voor de altviool. Ik kon wel een gat in de lucht springen, want ik hield van de diepe bronzen klank van het instrument, ik was er echt verliefd op geworden. Mijn moeder kon haar geluk niet op, ze omhelsde me toen het verlossende woord was gesproken en ik mocht gaan studeren aan die prestigieuze school voor de muziek! Breed repertoire
Ik hoor vaak genoeg dat er voor de altviool slechts een beperkt repertoire bestaat, maar dat is niet waar. Ik heb kasten vol met bladmuziek, speciaal voor de altviool. Zelfs een mensenleven is niet lang genoeg om die stukken allemaal goed te kunnen spelen! Zeker, de grote componisten hebben, vergeleken met bijvoorbeeld de viool, niet zoveel voor de altviool geschreven, maar het beeld is niet zo somber als vaak wordt voorgesteld. Denk maar aan de altvioolconcerten van Bartók, Arnold, Milhaud, Piston, Schnittke, Kantsjeli, Berlioz’ Harold en Italie en Richard Strauss’ Don Quichote, Hindemiths Konzertmusik en Der Schwanendreher, Boluslav Martinů's Rapsodie-Concerto, de suites van Bloch, enzovoorts. Daarnaast is er in het tweede echelon nog meer dan voldoende te vinden, terwijl er daarnaast natuurlijk talloze bewerkingen specifiek voor de altviool zijn gemaakt. Voorbeelden daarvan zijn de beide klarinetsonates van Brahms die de componist zelf voor de altviool heeft bewerkt. Maar ook voor ons altvioolkwartet* (vader Mikhail, moeder Julia, dochter Dana en broer Alexander, die allen hebben gestudeerd aan het Conservatorium van Maastricht, bij dezelfde docent, Michael Kugel, AvdW) worden stukken geschreven, zoals de mooie suite van Arne Werkman.
 |
Mikhail Zemtsov met de pianist Boris Berezovski |
Iele vioolklank
Het is inderdaad waar dat er meer violisten zijn die zich geregeld aan de altviool wagen, dan omgekeerd. Er is wel een goede verklaring voor: violisten die groter willen en altviolisten die niet kleiner willen. Want wie aan de altviool verslingerd is geraakt kan niet zo gemakkelijk wennen aan die kleinere viool met zijn ook hoge en gespitste klank. Ik vind dat tenminste zelf: die iele vioolklank vind ik niet aantrekkelijk, is voor mij niet echt geschikt. Er zijn nogal wat violisten die tijdens hun conservatoriumopleiding de altviool als tweede instrument kiezen. De speelwijze voor beide instrumenten is zo ongeveer wel hetzelfde, maar het gevoel van specifieke klank en vibrato is anders, het is bij wijze van spreken een andere klankwereld.
Ik schat dan zo’n 60 procent van de violisten met de altviool uitstekend overweg kan, en dat de rest er niet voldoende affiniteit mee heeft. Het belangrijkste is misschien wel dat bewust voor dit of dat instrument wordt gekozen. Dat verandert later niet meer en zo moet het ook zijn. Je kunt alleen topprestaties leveren als je met het instrument vergroeid bent, het volledig beheerst en alle goede en minder goede eigenschappen ervan kent.
Melodia
Misschien ben ik in zekere zin wel een moderne nomade. In Rusland trokken we als gezin van de ene naar de andere stad, maar ook buiten mijn vaderland heb ik nooit langer dan een jaar of zeven ergens gewoond. Nederland is inmiddels daarop een uitzondering, want ik woon hier nu bijna twaalf jaar, zonder mijn ouders overigens. Mijn vader, Evgeny Zemtsov, woont in Hamburg, vlakbij Sofia Goebaidoelina. Ze kennen elkaar ook. Hij heeft slechts één stuk voor de altviool geschreven, Melodia in oude stijl, een heel mooi werk, opgedragen aan mijn moeder, toen ze nog niet getrouwd waren. Wel heeft hij een groot aantal bewerkingen voor ons als ‘strijkersfamilie’ gemaakt. We proberen elkaar zo vaak mogelijk te zien, maar hij is componist en heeft een eigen wereld nodig.
Strijker, leermeester en dirigent
Ik probeer mijn liefde voor de muziek en mijn praktijkervaring over te brengen op de jongste generatie. Daardoor ben ik ook gaan dirigeren. Mijn vrouw Julia is altvioliste en geeft les aan de conservatoria van Arnhem en Maastricht, en ook op het Rotterdamse Hellendaal Muziek Instituut, speciaal voor strijkinstrumenten, dat samenwerkt met de afdeling klassieke muziek van Codarts. Het mooie van dat instituut is dat ieder kind individueel les krijgt, ook in piano en theorie, wat ik heel belangrijk vind. Als ze daarvoor technisch rijp zijn worden ze opgenomen in ensembles van het instituur, zoals Preludio, Intermezzo en Concerto Grosso, die iedere week echt stevig repeteren en waarbij ze ook vertrouwd worden gemaakt met optredens voor publiek. Dat zijn de ‘appelsap’ concerten, die zo’n acht maal per jaar plaatsvinden. Daarnaast bestaat voor hen de mogelijkheid om kamermuziek te maken.
Toen de dirigent van Concerto Grosso een drie jaar geleden vertrok werd mij gevraagd of ik zijn taak wilde overnemen. Ik heb er best even over nagedacht, maar in overleg met de directrice besloten het toch te proberen. Het ging hartstikke goed, ik voelde me als een vis in het water, het is heerlijk werken met goed gemotiveerde, jonge mensen die echt van muziek houden. Daarnaast leid ik een strijkerensemble van het Utrechts conservatorium,Utrecht Conservatory Strings, net zo enthousiast. Het mooie is dat je begint met pakweg 25 mensen en dat het klinkt als 25 mensen, maar dan langzaam maar zeker daaruit een hecht ensemble ontstaat. De individualiteit gaat op in het collectief, en zo moet het ook. Samen spelen betekent ook goed naar elkaar luisteren, niet letterlijk de eerste viool willen spelen. Als het lukt, brengt het bij alle musici maar ook bij de toehoorders een gevoel van grote voldoening teweeg. Daar is het toch allemaal om begonnen? Ik ben van huis uit een strijker, maar uiteindelijk ook leermeester en dirigent. Ik probeer mijn leerlingen een natuurlijke manier van strijken bij te brengen, vanuit het perspectief van de Franco-Belgische vioolschool, zeg maar de speelstijl van Henri Vieuxtemps of Arthur Grumiaux. Maar daarmee ook – hoe paradoxaal dat mag klinken – de stijl van David Oistrakh. Het is een zeer natuurlijke manier van strijken, het soortelijk gewicht van de arm en de strijkstok de druk op de snaar bepaalt, en niet zozeer de spieren. Het gaat eerder om zwaartekracht en impulsen dan om spierkracht. Mijn altvioolleraar Michael Kugel, een van de werelds grootste altvioolvirtuosi, leerde veel van het natuurlijke spel van Oistrakh, wat naar mijn idee eigenlijk een school op zich is.
|
 |
|
Michael Kugel |
Michael Kugel
Er is een groot verschil tussen geweldig een instrument bespelen en goed lesgeven. Heus, er zijn violisten die de sterren van de hemel spelen, maar niet weten hoe zij daar gekomen zijn. Ze spelen, soit. Maar erover vertellen, hun techniek uitleggen dat lukt ze niet. Ik was al 28 toen ik les nam bij Michael Kugel aan het conservatorium van Maastricht. Het heeft me jaren gekost om iemand te vinden die mij qua techniek echt verder kon helpen. Kugel bleek die docent te zijn. Ik wist dat ik niet natuurlijk speelde, dat ik me misschien wel een verkeerde houding had aangeleerd waardoor mijn gewrichten en spieren in de knel kwamen. Ik had fysieke problemen, ik voelde het min of meer aankomen: dit houd ik zo geen jaren meer vol. In het begin, bij Kugel, kon ik eenvoudigweg niet geloven dat ik op zo’n makkelijke, zo soepele en vloeiende manier kon spelen, maar het bleek de ontdekking van een nieuwe wereld te zijn. Ik weet dat en die kennis probeer ik door te geven. Het is doodzonde als een groot viooltalent al veel te vroeg moet opgeven omdat het fysiek niet meer gaat, alleen door een verkeerd aangeleerde techniek.
Of die met een fysiek probleem door moet spelen, zo lang als het gaat.
Liever straatveger dan orkestlid
Het muziekonderwijs in Nederland is best goed gespreid, terwijl kinderen vrij gemakkelijk aan een instrument kunnen komen. In Rusland heerste, toen ik er studeerde, een heel andere sfeer: veelal gespannen en competitief. Wie echt heel goed was kon rekenen op veel hulp van de staat, hij of zij kon immers uitgroeien tot het artistieke visitekaartje van het land. Wie minder hoog reikte viel uiteraard in een andere, lagere categorie, die van ‘gewoon’ uitvoerend musicus. Al die leerlingen die opgingen als solist, maar te hoog bleken te hebben gegrepen en die uiteindelijk terugvielen op een plaats in een orkest, wat als een persoonlijke nederlaag werd ervaren en die de schaamte daarover niet of nauwelijks voorbij konden komen. Ze waren misschien liever straatveger geworden dan orkestlid! Dan was er de strikte scheiding tussen de opleiding tot uitvoerend musicus en die tot pedagoog. Die keus moest al vroeg worden gemaakt en daarmee was de eigen toekomstige loopbaan eens en voor altijd vastgelegd. Het kwam er steeds weer op neer dat je als student iets voor het systeem moest betekenen, wilde je op daadwerkelijke hulp mogen rekenen. Wie echt goed was, werd in de watten gelegd. In die zin was het vergelijkbaar met de sport, ook al zo’n visitekaartje waarmee het systeem dacht te kunnen oogsten. Maar het moet worden gezegd, er werden uiteindelijk wel uiterst indrukwekkende resultaten mee bereikt, al zal ik nooit beweren dat het doel de middelen heiligde. Dat moet eenieder voor zich bepalen. Hier in Nederland gaat het gelukkig veel meer ontspannen toe, zijn er uitwijkmogelijkheden of zelfs nieuwe kansen, al is het een feit dat wij de nadelige effecten van de bezuinigingen alom om ons heen zien.
Eigentijdse muziek
Ik houd van muziek waar ik beter van word. Als musicus als ik het speel, of om er alleen maar naar te luisteren, in de rol van pure muziekliefhebber. Muziek die me iets zegt, me ontroert en optilt. Ik heb niets tegen eigentijdse muziek, maar ik moet haar wel kunnen volgen, begrijpen. Veel van wat er tegenwoordig wordt gecomponeerd bereikt me niet, ik weet niet wat ik ermee aanmoet. Gelukkig worden er ook prachtige nieuwe stukken gecomponeerd. Mijn collega op de altviool, Esther Apituley, is een grote muzikale persoonlijkheid die regelmatig compositieopdrachten geeft. Op haar eigen festival speelt ze dan die stukken en er was er werkelijk geen een bij waarvan ik hoopte dat het snel afgelopen was. Schitterende muziek, een schat voor het repertoire voor altviool en voor altvioolensemble! En er is muziek waar ik niet graag naar luister, maar die ik wel boeiend vind om te spelen. Naar Schnittke bijvoorbeeld luister ik niet graag, ik vind het uiterst negatieve muziek, hoewel ik heus wel weet waar haar wortels liggen. Berio’s Sequenza’s heb ik veel gespeeld, ik vond het heerlijk om dat allemaal te ontcijferen, maar ernaar luisteren, ervan genieten? Nee, liever niet. Voor mij is deze muziek vergelijkbaar met een wetenschappelijk experiment, en ik ben dan de wetenschapper. Ik vind het de belangrijkste taak van de componist om emoties op te roepen, weg van het alledaagse, van de onverschilligheid, muziek waar je beter van wordt. Dat betekent dus geen rijtjes, geen mathematische complexen gevangen in noten, maar diepe en oprechte muziek die aanspreekt, die het hart raakt. Goede muziek kan ons bewust maken van die andere kant, om het zo maar te zeggen, van het metafysische, datgene dat ons ruim overstijgt. Wat het is weet ik niet, maar in de muziek kan ik het ongrijpbare, ontzagwekkende voelen, in al mijn vezels. Ik denk in dit verband aan de Altvioolsonate van Sjostakovitsj en de late Beethoven-kwartetten, ongrijpbare werelden maar o zo concreet als het op spelen aankomt.
Tijd tekort
Ik werk meestal zo'n twaalf uur per dag. Ik geef les aan de conservatoria in Utrecht en Den Haag, ben verbonden aan het Hellendaal Instituut, ben soloaltist bij het Residentie Orkest en heb dan ook nog eigen concerten. Alleen al vorig jaar heb ik alleen al op het gebied van de kamermuziek (soms letterlijk: spelen bij mensen thuis) en die concerten negentig uitvoeringen gegeven. Ik kon mijn eigen ogen niet geloven, maar zo ging dat maar door week in, week uit. In zekere zin pure luxe: ik hoef geen werk te zoeken. Mijn vrouw, ik leerde haar kennen op het conservatorium in Moskou, heeft ook al zo'n hectisch schema, maar we doen veel gemeenschappelijk en bespreken de problemen die samenhangen met het lesgeven. Maar de vorderingen die onze leerlingen maken, maken alles goed!
|