DVD-recensie

 

© Maarten Brandt, april 2016

 

Bruckner: Symfonie nr. 9 in d (ed. Alfred Orel)

Staatskapelle Dresden o.l.v. Christian Thielemann.

C Major 733308 • 66' •

Opname: 24 mei 2015, Festspielhaus, Baden-Baden

 

Met Christian Thielemann dacht het befaamde gele label Deutsche Grammophon destijds een tweede Karajan naar binnen te halen. En, inderdaad zijn er wel raakvlakken tussen eerstgenoemde en de oude Herbert te signaleren. Zeker in cosmetische zin, want net als zijn voorganger is ook Thielemann iemand die de onbedwingbare neiging bezit niet aflatend te zwelgen in klankschoonheid. Een verschil is weer dat bij Von Karajan achter die klankschoonheid wel degelijk een diep doordachte en doorleefde inhoud schuilgaat. Men kan over de daaraan ten grondslag liggende visie al dan niet twisten, dat Karajan een visie had staat zo vast als een huis. Een visie die maakte dat de muziek onder deze maestro altijd springlevend klonk en nooit ontaardde in steriele perfectie. En aan die indruk, namelijk die van die steriele perfectie, ontkomt men bij Thielemann dikwijls niet. Deze recentelijk op bovenstaande dvd vastgelegde Negende Bruckner levert daarvan opnieuw het onomstotelijke bewijs. Bij oppervlakkige beluistering is het allemaal schitterend wat er klinkt. Dat is ook geen wonder, want de Staatskapelle Dresden zit Bruckner net zo in het bloed gebakken als de Berliner Philharmoniker, Wiener Philharmoniker en 'ons' Koninklijk Concertgebouworkest. Kortom, wat ons hier aan klankcultuur tegemoet treedt is van een zonder meer intimiderende kwaliteit (Wagnertuba's!). Tel daarbij op dat ook het opnamegeluid om door een ringetje te halen is en het is duidelijk dat deze vertolking na het beluisteren van de onlangs verschenen nieuwe, plat en grofkorrelig overkomende vastlegging van hetzelfde werk door het KCO onder Jansons (RCOlive) niet minder dan een pure verademing is. Verder valt ook op de tempokeuze - heel uitgebalanceerd met een adagio van tegen de 28 minuten - niets af te dingen. Maar verder? Waar is de onderhuidse spankracht van deze soms handenwringend tragische muziek? En hoe zit het met de schurende werking van de enorme dissonanten in het slotdeel? Kortom, met de scherpe kantjes van deze partituur, waarin niet alleen voorafschaduwingen zijn te bespeuren van de late symfonieën van Mahler, maar tevens werk van Berg en Schönberg (en - in het scherzo- zelfs van Stravinsky)? Dit alles wordt door Thielemann zorgvuldig aan de hoorbaarheid onttrokken. Wat resteert is een ronde sonoriteit die - hoe fraai op zich ook, daarover geen misverstand - voldoende reliëf ontbeert en tevens gespeend is gebleven van de door de turbulente schommelingen in Bruckners innerlijk veroorzaakte schokeffecten, die zo nadrukkelijk hun stempel op deze symfonie hebben gedrukt. Sterven in schoonheid is mooi, maar dit meesterwerk gaat over beduidend meer en verdient geen - om een metafoor te gebruiken - presentatie in de geest van een Peter Stuyvesant-reclame. Brucknerdirigenten van diverse pluimage als Jochum (DG en EMI), Haitink (Philips en LSOlive), Celibidache (DG en EMI), Wand (diverse labels), Giulini (diverse labels) en - om een recent voorbeeld te noemen - Young (Oehms) hebben dat in hun vertolkingen klinkend en overtuigend bewezen. Tenslotte moet mij van het hart dat, maar over smaak valt natuurlijk altijd te twisten, het zien van de houterige en onrustige gestiek die Thielemanns dirigeerbewegingen kenmerkt, het geconcentreerd luisteren niet echt bevordert.


index

Home  -  Actueel  -  Audio  -  Muziek  -  Video  -  Boeken  -  Links