DVD-recensie

Mysterie nog mysterieuzer

 

© Paul Korenhof, februari 2015

 

Wagner: Parsifal

Simon O'Neill (Parsifal), René Pape (Gurnemanz),
Angela Denoke (Kundry, Stimme aus der Höhe),
Gerald Finley (Amfortas), Willard White (Klingsor),
Robert Lloyd (Titurel), David Butt Philip,Charbel Mattar (Gralsritter), Dusica Bijeli, Rachel Kelly, Sipho Fubesi, Luis Gomes (Knappen), Celine Byrne, Kiandra Howarth, Anna Patalong, Anna Devin,
Ana James, Justina Gringyte (Blumenmädchen), Royal Opera Chorus, Orchestra of the Royal Opera House
Dirigent: Antonio Pappano
Regie: Stephen Langridge
Toneelbeeld: Alison Chitty

Opus Arte OA 1158 D (2 dvd's)

Opname: Londen, 5, 11 & 18 december 2013

 

Hoe simpeler de plot van een opera, hoe makkelijker het voor een regisseur is om met een geheel nieuwe visie te komen. Een opera seria van Handel leent zich vaak uitstekend als kapstok om een 'nieuw verhaal' aan op te hangen, terwijl een complex libretto van Scribe, Boito of Hofmannsthal veel eerder tot problemen zal leiden. Dat dit nog sterker geldt voor Parsifal, Wagner's nog altijd van mysterieën doortrokken 'Bühnenweihfestspiel', spreekt bijna vanzelf en toch tuimelen de regisseurs bijna over elkaar heen als er een kans bestaat dit werk in een compleet nieuwe benadering op het toneel te brengen.
De enscenering die Stephen Langridge vorig jaar in Covent Garden presenteerde, wekte bij voorbaat grote verwachtingen, niet alleen vanwege sommige eerdere producties van zijn hand, maar ook op basis van de door hem geventileerde gedachten over zowel het stuk als zijn benadering. Theatertechnisch maakt hij dat ook zeker waar, al moet daarbij meteen de naam worden genoemd van de ontwerpster Alison Chitty die het Londense publiek zonder meer een aantal intrigerende vondsten en effecten voorzette.

Bijzonder effectief in het geheel was bijvoorbeeld het visualiseren van het lijden van Amfortas door hem van meet af aan op een ziekenhuisbed midden op het toneel te plaatsten in een doorschijnende kubus, als een hermetisch afgesloten tent in een ziekenhuis. Andere elementen onderstreepten die interpretatie, maar lieten tevens zien dat Langridge hier worstelde met een idee dat hij niet consequent kon doorvoeren. Wagner's 'ridders' en 'knapen' zijn hier ziekenhuispersoneel dat alleen met beschermende mondkapjes de tent in mag, maar kennelijk is Gurnemanz immuun voor de ziekte die Amfortas getroffen heeft, want hij hoeft geen mondkapje op - of is dat omdat hij steeds moet zingen en daarbij geen mondkapje kan gebruiken?
Een daaraan gerelateerd element is de verwijzing naar 'De schreeuw' van Edvard Munch, zowel met projecties als in spel en mimiek van Kundry, die we in het eerste bedrijf zien als een kaalgeschoren patiënte en in het tweede bedrijf - in dezelfde vale nachtjapon - als roodharige verleidster. Als zij ook in het derde bedrijf die verwijzing naar 'De schreeuw' blijft herhalen, wordt een suggestieve beeldassociatie door de frequentie meer een visueel leidmotief en dan moet er dramatisch toch iets meer mee gebeuren. Het klopt bovendien niet met de verandering die Kundry tussen het tweede en derde bedrijf heeft ondergaan en die Gurnemanz opmerkt zodra hij haar ziet ('Wie anders schreitet sie als sonst!'), maar die kennelijk aan Langridge is ontgaan.

In een toelichting geeft Langridge een op zich intrigerende toelichting en hoewel ik vind dat zo'n introductie niet nodig moet zijn, heb ik zijn tekst met interesse gelezen. Sommige dingen zijn mij daardoor ook duidelijk geworden - althans tot op zekere hoogte. Ik begrijp nu wat het uitgangspunt is geweest bij de visualisering van de zieke Amfortas en ook begrijp ik dat het knaapje in lendendoek op het moment waarop we de graal verwachten, te maken heeft met de band tussen bloed drinken en bloed vergieten. Ik weet nu ook dat deze graalgemeenschap de dood wil ontkennen en juist daardoor geschokt reageert op zowel de dood van de zwaan als het naderende sterven van Titurel.
Aan de andere kant begrijp ik nog steeds niet en waarom Amfortas die 'graalknaap' eigenhandig een wond in de zijde aanbrengt en evenmin waarom allen hun arm naar hem uitstrekken als een van de ridders hem naar Titurel draagt, die hem vervolgens begroet met de woorden 'Oh! Heilige Wonne, wie hell grüßt uns heute der Herr''. Ook hier stapelen de mysterieën zich bovenop elkaar. Bovendien ontgaat mij wat precies het karakter is van deze 'graalgemeenschap', die op het eerste gezicht bestaat uit een verzameling ambtenaren in de kleedkamer van een sportclub. Wat bindt deze mensen? Waarom zijn zij aan het slot van het eerste en het derde bedrijf bijeen? Maar misschien zoek ik overal te veel achter en heeft het helemaal niets met Wagner's teksten te maken. Misschien is het zelfs beter als we die teksten niet kennen en ook niet meelezen.

Het probleem is echter dat wat ik zie, op zich ook al vol onduidelijkheden zit, bijvoorbeeld het spel met de verblinding van Parsifal. Als Kundry hem aan het slot van het tweede bedrijf de ogen uitdrukt, ligt de metafoor voor de hand, zeker voor wie King Lear kent: soms moet je blind zijn om de waarheid te kunnen zien. Hoe in een enscenering die totaal ontdaan is van magie, Parsifal tijdens de Karfreitagszauber zijn gezichtsvermogen terugkrijgt als Kundry het verband van zijn ogen haalt, is echter een van de raadselen waarin Langridge grossiert. Aan de andere kant: op het moment waarop hij zingt 'Wie dünkt mich doch die Aue heut' so schön!' heeft hij zijn ogen nog steeds niet open. Hoe kan hij dat dan zien?

De kernvraag blijft echter: wat is hier de graal? Wat is de moderne functie van de graal? En hoe brengen we een graal - wat dat dan ook zijn moge - in verband met een wereld die begint als een modern ziekenhuis waar mystiek en mythe vervangen zijn door wetenschap? Zonder antwoord op die vraag blijft ook het slot raadselachtig. Parsifal 'geneest' daar Amfortas traditioneel door aanraking met de 'heilige speer' (dat kan in die wereld blijkbaar ook), maar als hij dan, wijzend op Amfortas' bed-tent, 'Öffne den Schrein' zingt, gebeurt er niets. Vervolgens moeten we wachten tot hij een paar minuten later zelf de panelen openschuift waarop hij naar binnen gaat en aan het bed voelt. Terwijl hij dan naar achteren wegloopt, het toneel af, zien we een soort verzoeningsscène van Amfortas met een nu opeens blonde Kundry en terwijl Gurnemanz het lijk van Titurel in doeken wikkelt, wandelen die twee samen hand in hand aan de andere kant het toneel af. Op weg naar de ambtenaar van de burgerlijke stand? Waarom ook niet. Dat zagen wij twee jaar geleden in Amsterdam Salome en Jochanaan tenslotte ook doen. In een opera kan alles tegenwoordig.

In hoeverre de enscenering doorwerkt op de muzikale aspecten, is altijd moeilijk in te schatten, maar een feit is dat vooral het lange, bijna vijf kwartier durende eerste tafereel in deze ziekenhuissetting wat brokkelig overkomt en dat voor de muziek hetzelfde geldt, zij het minder sterk. Het probleem is dat Pappano niet echt met autoriteit en met consequent volgehouden tempi de lange lijnen doortrekt. Mogelijk onder invloed van het toneelbeeld brengt hij lichte tempovariaties aan, minder sterk dan Barenboim in 1990 met zijn opname voor Teldec, maar wel met ook hier eenzelfde resultaat. Zoeken naar dramatische spanning door een bepaald soort levendigheid op basis van tempovariaties werkt vooral in de lange scènes met Gurnemanz. Daar ligt het geheim in het vasthouden van zo lang mogelijk uitdijende spanningsbogen. De beide 'tempelscènes' en het tweede bedrijf liggen daarentegen dichter bij de conventionele operadramatiek en hier scoort Pappano overduidelijk met een orkest dat hem op zijn wenken bedient en dat qua klank ook alles in huis heeft waar deze partituur om vraagt.

Bij de zangers werkt de enscenering in ieder geval merkbaar door op hun muzikale uitbeelding, bijvoorbeeld bij de door Gerald Finley met veel overtuigingskracht neergezette Amfortas. De tragiek en de wanhoop van de voor zijn zonden gestrafte koning klinken in zijn zang even sterk door als zij in zijn spel zichtbaar zijn, maar het acteren gaat wel een beetje ten koste van de noten die bijvoorbeeld soms net een fractie te kort zijn om het scenische effect ook muzikaal waar te maken (bijvoorbeeld in 'Zu diesem Amt verdammt zu sein'). Realistisch gezien is het logisch dat een wanhopig en geweld iemand sneller buiten adem is, maar de partituur geeft overduidelijk aan dat Wagner de tweede lettergreep van 'verdammt' verlengd en niet verkort wil hebben.
Ook René Pape lijkt in deze regie niet op zijn normale niveau te kunnen komen. Op stem en frasering is weinig aan te merken, maar in zijn grote vertellingen houdt hij de spanning niet vast en zeker in de derde akte klinkt het in overeenstemming met zijn spel als 'oude man' vaak te fragmentarisch, terwijl juist daar de 'unendliche Melodie' zou moeten overheersen. Een vergelijkbaar effect maar dan in het kwadraat horen we in de Titurel van Robert Lloyd, een door mij hogelijk bewonderde zanger over wie ik een paar jaar geleden al schreef dat hij zichzelf geen dienst bewees door nog steeds door te zingen. Niet helemaal duidelijk is in hoeverre zijn nasale en vocaal wankele Titurel het gevolg is van zijn echte leeftijd of van de manier waarop Langridge hem een oude man laat spelen, maar in beide gevallen verdient het resultaat bepaald geen schoonheidsprijs.

Meer bewondering heb ik voor de Kundry van Angela Denoke, een groot vertolkster die veel facetten van deze sterk gelaagde rol hoorbaar weet te maken, maar die als relatief lichte sopraan vocaal niet helemaal tegen haar rol opgewassen is. Zij lijkt ook niet altijd zeker van haar zaak (de befaamde b'' van 'lachte' zet zij bijvoorbeeld wel heel erg voorzichtig in) en haar stem is zeker te licht van kleur voor de grote verleidingsmomenten in het tweede bedrijf, waardoor toch een essentieel deel van haar rol onderbelicht blijft. De titelrol van Simon O'Neill is vocaal betrouwbaar maar klinkt vlak en mist - in overeenstemming met de regie - iedere mystiek, terwijl in het tweede bedrijf ook weinig te horen is van passie of gedrevenheid. Verder zijn de kleinere rollen minder sterk bez et dan ik van de Royal Opera zou verwachten en dat geldt in het bijzonder de twee ridders in het eerste bedrijf en het weinig homogene ensemble bloemenmeisjes.

De cameraregie werkt gunstig voor het toneelbeeld, al had ik graag een aantal close-ups ingeruild voor beelden waarop meer van de enscenering te zien was. De opnameklank viel echter tegen: niet vrij en vooral in de hogere tonen (dus ook tijdens de zang van Denoke) niet helder. Als het een lp was, zou ik af en toe naar de draaitafel lopen om het element schoon te maken, maar aangezien het hier een dvd betreft, moet het aan de opname liggen. Vreemd!


index

Home  -  Actueel  -  Audio  -  Muziek  -  Video  -  Boeken  -  Links