DVD-recensie Professor Hans Sachs
|
In ieder Duits operatheater van enig aanzien is Die Meistersinger von Nürnberg een standaardwerk en de daar heersende ensemblesfeer leverde een paar van de beste opnamen op. Tot mijn favorieten behoort die onder Rudolf Kempe uit april 1956 met de Berliner Philharmoniker en een combinatie van koren en solisten van de Deutsche Oper Berlin en de Oost-Berlijnse Staatsoper. Met die studio-opname, een juweeltje van fijnzinnigheid, intimiteit en tekstfrasering, overtrof Kempe zijn live-opname uit 1950 met het Dresdner ensemble, momenteel verkrijgbaar in een uitstekende cd-versie met een fraai boekje (Hänsler (PH13006). Hierin horen we - naast Tiana Lemnitz (Eva), Kurt Böhme (Pogner) en Bernd Aldenhoff (Stolzing) - als Hans Sachs en David twee solisten die we terugvinden in de opname uit 1956: Ferdinand Frantz, naast Hans Hotter de leidende Wagner-bariton uit die tijd, en de Spieltenor Gerhard Unger die decennia lang internationaal favoriet zou blijven voor met name David en voor in Die Entführung aus dem Serail . Hoe goed Kempe's Berlijnse Meistersinger is, realiseerde ik mij weer eens toen ik onlangs in het bezit kwam van een absoluut gave lp-set. De digitale remastering uit 1992 is beslist niet slecht, maar wel gericht op een 'schone' en heldere klank, terwijl de iets compacter klank van de lp's meer theatrale warmte suggereert. Dat past ook bij de kamermuzikale aanpak van Kempe, die binnen het kader van het schilderachtige maar ook kneuterige middeleeuwse Neurenberg de personages met hun emoties en onderlinge relaties vooropstelt. Voor zijn benadering beschikte hij over een ideale bezetting met naast Frantz en Unger onder meer de sopraan Elisabeth Grümmer, warm en subtiel in haar voordracht en met in haar stem een meisjesachtige charme (zij zou enkele jaren later onder Kempe een even ideale Elsa in Lohengrin opnamen). Voeg daarbij de vaderlijke Pogner van Gottlob Frick, een van de markantste bassen van de 20ste eeuw, de nooit chargerende Beckmesser van Benno Kusche, de markante Kothner van Gustav Neidlinger en de warme Magdalene van Marga Höffgen, en waar het 'de Neurenbergers' betreft, is het plaatje helder. Kers op de taart is de Nachtwächter van de jonge Hermann Prey. Een hoofdstuk apart is de Stolzing van Rudolf Schock. Door sommigen wordt zijn timbre als 'week' ervaren, maar ik vraag mij af in hoeverre dat ligt aan het feit dat zijn naam vooral geassocieerd wordt met zijn latere, (te lang durende) carrière als operettetenor. Hoewel zijn Bayreuther carrière beperkt bleef tot de Meistersinger in 1959, had hij de jaren vijftig in Duitsland weinig concurrenten in lyrische rollen waarvoor een 'stem' nodig is als Stolzing, Lohengrin en Max in Der Freischütz . Zelfs leek hij een monopolie te hebben op Bacchus in Ariadne auf Naxos , een rol die hij meerdere malen op de plaat opnam (o.a. onder Karajan) en waarin hij ook te horen was tijdens het Holland Festival 1958, en dat zegt toch wel iets! Deutsche Oper Berlin Al met al was het dus geen wonder dat ik gespannen uitkeek naar de registratie van de productie die vorig jaar in datzelfde theater in première ging. Wel verwachtte ik iets ongewoons. Het was tenslotte een enscenering van Jossi Wieler en Sergio Morabito, het duo dat bij DNO in 2006 Don Giovanni had gesitueerd in een beddenpaleis nadat de avond ervoor in Le nozze di Figaro een garagehouder juridische uitspraken had gedaan over een huwelijkscontract. De eerste opera was een foeilelijk wanproduct, de tweede tartte iedere logica, en alleen de daarop volgende Così fan tutte leverde ondanks een paar knullige 'vondsten' een bevredigende voorstelling op. Ook Wieler en Morabito zijn inmiddels ouder geworden en voorspelbaar was hooguit de sfeer in het decor van Anna Viebrock, die tevens aan de regie meewerkte, maar kennelijk inmiddels wel afscheid heeft genomen van haar fantasieloze DDR-interieurs. Een burgerlijk sfeertje met veel bruine hout en saaie groene gordijnen lijkt nog steeds onvermijdelijk, maar de houten stoeltjes zijn nu iets eleganter en voorzien van een kussentje. Ook Viebrock gaat met haar tijd mee! Gelukkig heeft Naxos de uitgave wel voorzien van een dvd-boekje met iets meer tekst dan anders en ook in een redelijk leesbare lettergrootte. Wat het regieteam daarin te zeggen heeft, is namelijk noodzakelijk om te begrijpen wat zich in hun voorstelling afspeelt. Met behoud van de muziek en de tekst van Wagner hebben Wieler & Co er namelijk een compleet andere opera van gemaakt. Laat ik daar dus mee beginnen. Sachs: slagwerker. Walther von Stolzing, een muzikaal ongeschoolde edelman maar verliefd op Eva, besluit om aan de zangwedstrijd mee te doen en wordt vanwege daarbij aanvankelijk gesteund door Sachs. Als deze zich in het tweede bedrijf, in korte broek met een grote bandhanddoek en een fles whisky neervlijt in de hal van het conservatorium alsof dat het strand van Peenemünde is, krijgt hij bezoek van Eva, die hem tijdens een stevige vrijpartij uithoort. Onder groeiende invloed van zijn whiskyfles krijgt Sachs dan steeds meer last van jaloezie en als Beckmesser in diezelfde hal Eve een serenade wil brengen, reageert hij zich af door met trommelstokken een nieuwe compositie te repeteren en uiteindelijk slaat hij tijdens de 'Prügelszene' Stolzing zo hardhandig tegen de grond, dat deze er een hoofdwond aan overhoudt. In het derde bedrijf heeft Sachs behalve een flinke kater zoveel wroeging dat hij besluit Stolzing terzijde te staan. Hoe de wedstrijd dan verloopt, is bekend, maar het dvd-boekje leert ons dat Stolzing bedankt voor de eer om Pogner op te volgen (uit de voorstelling wordt dat niet duidelijk) en vertrekt met Eva naar Parijs (de plattegrond van die stad zien wij hen al vóór de wedstrijd bestuderen). De synopsis meldt vervolgens dat Sachs - zonder enige inspraak van de overige docenten - de leiding van het conservatorium overneemt. Hij is natuurlijk niet bepaald de 'jongere kracht' waarop de studenten hoopten, maar de gasten bij dit evenement, merendeels gezapig of behorend tot het leidinggevende segment (we herkennen onder meer Angela Merkel) zijn zo enthousiast dat zij zich te buiten gaan aan zang en dans. .en orthopedist Het gaat misschien te ver om deze Sachs als orthopedist bij de kwakzalvers in te delen, maar dat hij een groot talent is, kan men betwijfelen. In ieder geval moet Beckmesser zich na zijn 'behandeling' met krukken voortbewegen totdat Sachs ook hem zijn speciale schoeisel aanmeet (of aansmeert?). Een feit is in ieder geval wel dat deze Sachs beslist niet de sympathieke, vaderlijke figuur is die we meestal op het toneel zien. In de manier waarop de bariton Johan Reuter hem neerzet, maakt hij een ietwat verlopen indruk en als docent op Pogner's conservatorium lijkt hij meer onaangepast dan geacht en gerespecteerd. Zijn vrijage met de veel jongere Eva laat daarbij eerder een grensoverschrijdende dan een sympathieke indruk achter. Ook vocaal groeit Reuter niet uit tot een onvergetelijke Sachs. Zijn zang klinkt bij herhaling kleurloos, zijn timbre is korrelig en aan het slot lijkt hij door zijn reserves heen. Daarbij mag zijn spel nog zo enthousiast en overtuigend overkomen (althans binnen deze regie), wat ik in zijn stem hoor, komt bepaald niet altijd overeen met wat ik in de muziek hoor - en zeker niet met wat ik in mijn herinnering hoor van zoveel andere vertolkers. (En dat zijn echt niet allemaal brede, volumineuze stemmen, maar ook diverse lichter getimbreerde baritons.) Karikaturen Dat begint al met Pogner, hier een verouderende patriarch, statig maar kleurloos (eveneens in de zang van Albert Pesendorfer), die merkbaar de weg al een beetje kwijt raakt. Door zijn staf wordt hij niet meer helemaal serieus genomen (tijdens zijn toespraak zitten ze nog net niet openlijk te gapen) en zelf heeft hij totaal niet in de gaten hoe schokkend zijn plannen voor zijn dochter zijn. De bakker Fritz Kothner (op zich een leuke karakterrol van Thomas Lehman) is hier de pedante, pietluttige rechterhand van Pogner en blijkbaar zijn secretaris bij docentenvergaderingen, terwijl het merendeel van de 'kleine meesters' nauwelijks enig profiel krijgen. Beckmesser Wat geen enscenering kan veranderen, is het gestuntel van Beckmesser met de door hem voorgedragen liederen, en dan doel ik vooral op zijn merkwaardige omgang met de tekst van het lied dat hij zelf heeft geschreven. Ook zelf heb ik lange tijd gemeend dat dit volkomen onrealistisch was: iemand met een beetje beschaving en taalgevoel komt niet op de proppen met zulke merkwaardige klemtonen en accenten. Tot ik onlangs in het tv-programma Khalid & Sophie hoorde hoe het Nederlandse talent Froukje een van haar creaties ten beste gaf. Het (door het studiopubliek bejubelde!) gestuntel met accenten en klemtonen ten dienste van een banaal deuntje dat ik daar toen hoorde, was van dien aard dat zelfs Beckmesser zich ervoor zou schamen. Zo overdreven is Wagner's schildering dus blijkbaar niet! Al met al maakt die aanpak het, ondanks de 'eigentijdse' regie en het nieuwe verhaaltje, een ouderwetse en karikaturale voorstelling vol grappen en grollen. Alleen Eva, Stolzing en de (te) prominent aanwezige 'Lehrbuben', hier duidelijk de representanten van een 'nieuwe wereld', ontkomen daaraan enigszins. Daarbij zijn niet alleen de synopsis en de toelichting onontbeerlijk om te weten wat op het toneel gebeurt, maar soms lijkt het ook of het regieteam zich er met een jantje-van-leiden vanaf heeft gemaakt. De klungelige 'Prügelszene' wekt zelfs de indruk dat de regisseurs dachten: de partituur wil nu eenmaal dat al die mensen op het toneel staan, dus zetten we ze er maar op, en waarom ze daar zijn, doet er niet toe. En dat alles wordt dan in de begeleidende teksten, afkomstig uit het programmaboekje van de Deutsche Oper Berlin, overgoten met saus van intellectualistisch blabla! Juist bij deze regie past een vlotter en sprankelender stijl van musiceren dan dirigent John Fiore voorstaat. De derde akte duurt bij hem met ruim twee volle uren zelfs vijf minuten langer dan normaal. Ik heb echter genoten van de beide tenoren, van Ya-Chung Huang als een vocaal en in zijn acteren heerlijk speelse David, en vooral van Klaus Florian Vogt die een bijzonder genuanceerde Stolzing neerzet en daarbij ook nog een fraai lesje in wagneriaans bel canto geeft. Natuurlijk heeft Vogt hier wel het voordeel dat zijn rol nauwelijks afwijkt van het traditionele patroon. Hij draagt eigentijdse kleding en zijn haar zit in een paardestaartje, maar de enige sterke afwijking van Stolzing's traditionele gedragspatroon zien we als hij zich tijdens het kwintet realiseert dat de relatie tussen Eva en Sachs wellicht intiemer is geweest dan hij veronderstelde. Muzikaal is het in zijn totaliteit een goede ensemblevoorstelling, maar of de echte pluspunten mij kunnen verleiden deze uitgave vaker te draaien, betwijfel ik. index |
|