DVD-recensie © Paul Korenhof, augustus 2025
|
Prokofjev's langste en meest gecompliceerde opera, begonnen in 1942, herhaaldelijk aangepast aan stalinistische wensen, maar bij de dood van de componist in 1953 in feite nog steeds niet voltooid, zag ik voor het eerst in Londen, in het Engels, en daarvoor ben ik nog steeds dankbaar. Om een opera echt te begrijpen, zeker een vier uur durend conversatiestuk, is verstaan van de tekst essentieel, niet zozeer bij de koren en ensembles, maar zeker wel bij de dialogen en soloscènes. Dat besef mis ik tegenwoordig, zowel bij operadirecties als bij critici, terwijl veel toeschouwers, opgegroeid met de afstompende beelden van de treurbuis, alleen nog gefocust lijken op wat er te zien is. Zelfs veel 'operaliefhebbers' gaan kennelijk niet meer naar het theater voor de opera zelf, maar voor visueel entertainment, ontsproten aan de fantasie van enscenerende egotrippers voor wie de opera zelf niet veel meer is dan een muzikaal decor. Tot de meest gevraagde vertegenwoordigers van het huidige regietheater behoort de in 1970 in Moskou geboren Dmitri Tcherniakov, wiens zeer individuele benaderingen leiden tot krachtige en soms bloedmooie toneelbeelden in decors van eigen hand. In Amsterdam konden we dat al ervaren in Kitesj van Rimski-Korsakov en Vorst Igor van Borodin, en in november zal daaraan een productie van Tsjaikovski's De Maagd van Orléans worden toegevoegd. Dat kan bovendien spannend vergelijkingsmateriaal opleveren in combinatie met de daarop volgende productie van Bellini's I Capuleti e i Montecchi door Tatjana Gürbaca en de later geprogrammeerde visie van Kirill Serebrennikov op Mozart's Le nozze di Figaro. Een probleem met Tcherniakov is echter zijn neiging het verloop van het drama naar zijn eigen hand te zetten. Soms gebeurt dat alleen door het schrappen of verplaatsen van scènes, maar regelmatig vult hij ook het verhaal anders in, waarbij hij zich meestal nog wel laat leiden door de sfeer van de muziek, maar waarbij hij zich niet ontziet om tegen libretto en partituur in te gaan. Dat alles vinden we terug in de enscenering van Oorlog en vrede die de Beierse Staatsopera twee jaar geleden presenteerde als antwoord op de Russische inval in Oekraïne en die mede daarom veel bijval kreeg. De belangrijkste ingrepen betreffen hier diverse coupures (waaronder het complete tafereel met de krijgsraad in Fili) en enkele aanpassingen in het vooral aan de oorlog gewijde tweede deel. Daarbij sneuvelden diverse tekstdelen die als 'stalinistische propaganda' ervaren konden worden, maar ook de order van de Russische bevelhebber Koetoezov om Moskou in brand te steken. Daarvoor in de plaats kwam nu uit zijn mond het verbouwereerde commentaar van Napoleon op het feit dat de Moskovieten kennelijk hun eigen stad in brand hadden gestoken. Bijzonder is weer de manier waarop Tcherniakov omging met het gegeven dat naar onze eigen tijd verplaatste en dat hij situeerde in de imponerende zuilenzaal van het in 1775 in Moskou gebouwde ontmoetingscentrum van de Russische adel, momenteel bekend als het Russische Vakbondshuis. In deze enscenering heeft kennelijk een nieuwe oorlog het gebouw tot toevluchtsoord voor ontheemden gemaakt, want als het doek opgaat, is de vloer volledig bedekt met uit hun huis verdreven (Russisch) volk in slaapzakken. In de bijna vier uren die volgen ontwikkelt zich daar de inhoud van Prokofjev's opera, ten dele in scènes waarin de vluchtelingen zichzelf spelen, ten dele in taferelen waarin zij scènes uit de roman van Tolstoj lijken na te spelen, maar soms ook (de scène met Napoleon!) als toneelstukje waarmee zij de tijd verdrijven. Door deze opzet is het niet altijd mogelijk om vast te stellen hoe het precies zit, bijvoorbeeld bij de scène rond de oude vorst Bolkonski of tijdens de verwikkelingen rond de door Anatole Koeragin geënsceneerde schaking van Natasja. Logica is daar (en vaak ook elders) ver te zoeken, mede doordat de constant aanwezige mensenmassa op het toneel regelmatig vraagtekens oproept omtrent de theatrale realiteit. Meer nog stoorde ik mij aan het feit dat tijdens dramatisch sterke, in tekst en muziek ook emotionele momenten mijn ogen voortdurend werden afgeleid door al die mensen eromheen - en dan had ik thuis nog het voordeel van een televisiecamera die mijn aandacht in zekere mate dirigeerde. Voor het publiek in München moet het af en toe echter lastig zijn geweest om helemaal 'bij de les' te blijven. Pas tegen het einde, als de stervende Andrej door Natasja wordt teruggevonden en in haar armen sterft, is er ruimte voor intimiteit. Het volk wordt vervangen door een paar vage, bijna schilderachtige musici op de achtergrond en de beide hoofdpersonen hebben het toneel en daarmee de aandacht helemaal voor zichzelf. Met een strak geregisseerde confrontatie van deze twee centrale personages, die aan alle kanten wringt en schuurt door de intensiteit van zelfverwijt en ingehouden emoties, toont Tcherniakov - zonder sentimenteel te worden - hoe knap hij met personages kan omgaan! Daarna gaan de sluizen weer open voor het slottafereel dat duidelijk een boodschap uitstraalt in een voorstelling waarvoor een ensemble werd bijeengebracht van solisten uit Rusland, Oekraïne en diverse andere landen uit de voormalige Sovjet Unie. Uit een uitgebreid vraaggesprek met Tcherniakov en Jurowski dat eveneens op de dvd en BD te vinden is, blijkt bovendien dat de rol van de laatste bij het tot stand komen van zowel de versie als de uiteindelijke voorstelling doorslaggevend is geweest. In zijn toelichting gaat Jurowski ook zonder enige schroom in op de stalinistische aspecten in het libretto die in de verschillende versies van de opera steeds sterker werden, waardoor vooral het tweede deel zich steeds verder van Tolstoj verwijderde. Veel van die 'stalinistische' teksten werden geschrapt of aangepast, maar wat ervan overbleef, werd door de enscenering van Tcherniakov dusdanig geneutraliseerd, dat Jurowski achteraf zelfs diverse coupures betreurde vanwege de onnodige muzikale schade. Het resultaat is een opera over moderne mensen in een deprimerende, schijnbaar uitzichtloze situatie die nog maar weinig met de befaamde roman te maken heeft, boeiend, intrigerend en knap gedaan. Wel komt de regie van de volksscènes, zeker als de camera er dicht bovenop zit, soms te nadrukkelijk over met te veel extatisch reagerende individuen op een rijtje. In koorscènes is Tcherniakov nooit op zijn best, zoals we hier duidelijk ervaren hebben bij Kitesj. Uitgebreid op de solisten ingaan bij een opera met ruim zestig rollen, is onmogelijk. Laat ik volstaan met de mededeling dat - binnen de soms afstandelijke regie - de drie 'hoofdrollen' uitstekend uit de verf komen: de bariton Andrei Zhilikhovsky als een jeugdige, sterk maar sober zingende en acterende Andrej Bolkonski, de sopraan Olga Kulchynska als een van iedere overbodige franje ontdane Natasja en de tenor Arsen Soghomonyan als een wat boertige, in zijn weifelingen sterk overkomende Pierre Bezoechov. Wie de roman kent, zal echter heel wat nuances missen. Zo is Andrej hier al in de eerste maten dermate gedeprimeerd dat hij met zijn eigen pistool zelfmoord wil plegen (in de regie van Tcherniakov zal hij dat aan het slot ook doen), maar daarvan wordt hij weerhouden door de stemmen van Natasja en Sonja, hier niet doorklinkend via het open raam van een slaapkamer, maar vanaf hun geïmproviseerde slaapplaatsen elders in de Moskouse zuilenzaal. Daarmee boeten beide personages al in de openingsscène behoorlijk aan diepte in, maar in deze voorstelling gaat het niet om de individuen, maar om de waanzin van een oorlog. De dromerige, idealistische Pierre Bezoechov, misschien wel het interessantste personage van Tolstoj, is als zodanig zelfs alleen herkenbaar voor wie de roman gelezen heeft. Bij de zestig overige rollen zien we diverse juweeltjes van karakterisering, waarbij ik vooral met genoegen heb gekeken naar de moederlijke, soms doortastende Marja van Violeta Urmana en de norse Bolkonski van Sergej Leiferkus. Een leuk gebaar was bovendien om Olga Guryakova, ooit een hartveroverende Natasja in de Parijse enscenering van Zambello, hier terug te zien in twee bijrolletjes. Weinig begrip kan ik echter opbrengen voor de visie van Tcherniakov op de veelgeprezen Russische opperbevelhebber Koetoezov. Dat diens optreden nu minder hoog wordt aangeslagen dan in de 19de eeuw, neemt niet weg dat het vreemd overkomt als hij wordt neergezet als een verlopen leider van een louche motorclub. De bas Dmitry Ulyanov maakt er een leuke karakterstudie van, maar dat neemt niet weg dat zijn rol in het drama niet bepaald helder is. Waar de enscenering van Tcherniakov soms tekort schiet aan details en nuancering, wordt dat in de orkestbak ruimschoots vergoed door Vladimir Jurowski. Met een soms bijna introvert spel van het orkest van de Beierse Staatsopera zorgt hij voor details die mij vaak meer zeggen dan de toneelbeelden. Dat de koren vocaal soms wat grof en met heel wat minder nuances overkomen, lijkt niet alleen aan de regie te wijten, maar zelfs pure opzet. Juist die koren bevatten nog iets van de stalinistische propaganda die in het tweede deel van de opera regelmatig de kop opsteekt. Aan het slot vinden we die sfeer met een relativerende knipoog terug in de door dirigent en regisseur gekozen afsluiting. Hun productie eindigt namelijk niet met zang, maar met bijna twee dozijn op het toneel rond marcherende blazers, overgenomen uit de eerste versie van de partituur, en ook hun klanken zijn bepaald geen voorbeeld van propagandistisch opgepoetst musiceren. Kortom: wie met de roman van Tolstoj of de film met Audrey Hepburn in het achterhoofd naar Prokofjev's Oorlog en vrede wil kijken, kan beter kiezen voor de productie van Graham Vick die Philips in 1991 in het Mariinski Theater vastlegde, of voor de opname uit 2000 van de enscenering van Francesca Zambello voor de Opéra National de Paris. De Münchner voorstelling is actueel en puur geëngageerd muziektheater van een regisseur, een dirigent en een operadirecteur die een statement wilden maken als antwoord op de Russische inval in Oekraïne. Dat betekent ook dat de actualiteitswaarde beperkt is - hopelijk! _________________ index |
|