DVD-recensie Pleidooi voor conservatief modernisme: Pfitzner: Palestrina
© Paul Korenhof, augustus 2010
|
||
Pfitzner: Palestrina. Christiane Karg (Ighino), Claudia Mahnke (Silla),
Heike Götzinger (Lucrezia), Christopher Ventris (Palestrina), Kenneth
Robertson (Abdisu), John Daszak (Novagerio), Falk Struckmann (Borromeo),
Michael Volle (Morone), Wolfgang Koch (Luna), Roland Bracht (Madruscht),
Peter Rose (Pius IV) e.v.a., Bayerische Staatsoper München. EuroArts 2072528 (2 dvd's) Opname: 10 en 14 juli 2009 Door puur toeval moest ik mij ooit binnen het tijdsbestek van nauwelijks één week bezighouden met twee totaal verschillende werken, die door vreemde en bizarre lijnen van overeenkomst of verwantschap met elkaar verbonden leken te zijn: Ariadne auf Naxos van Richard Strauss en Palestrina van Hans Pfitzner. Het werd een fascinerende ontdekkingsreis door twee al even fascinerende werken, waarbij vooral de eerste kennismaking met de vaak als mislukking afgeschilderde opera van Pfitzner voor mij een ontdekking werd. Dat de werken van Strauss en Pfitzner onderlinge verwantschappen vertonen, lag overigens voor de hand, al zijn sommige van een geheel andere aard dan men zou verwachten. Beide opera's hadden een moeizame ontstaansgeschiedenis die zich afspeelde tussen 1910 en 1916, beide waren het werk van Duitse componisten die - zeker in het gebruik van Leitmotiven - sterk wagneriaans beïnvloed waren, en beide grepen zowel in de handeling als muzikaal terug op het verleden, al moet ik daaraan dat dit teruggrijpen in Palestrina tot een minimum beperkt is gebleven. De overeenkomst gaat echter verder en het is typerend voor beide componisten dat zij op het punt waar hun wegen uiteindelijk scheiden, plotseling diametraal tegenover elkaar blijken te staan. Na het fiasco van de eerste versie van Ariadne auf Naxos had de tekstdichter Hugo von Hofmannsthal voorgesteld om de opera te laten voorafgaan door een gezongen proloog met als centrale figuur een jonge componist die ondanks teleurstellingen en intriges erin slaagt de wereld zijn jongste meesterwerk te schenken. Ook Pfitzner, die zijn eigen tekstdichter was, toont ons een componist, teleurstellingen, intriges en een het ontstaan van een meesterwerk, maar waar het Strauss vooral te doen was om de esthetica (die later nog meer op de oorgrond zou treden in Capriccio), overheerst in Palestrina het ontzagwekkende probleem van de ethica. Conservatieve tendensen Dat we de conservatieve tendensen die Mann bij Pfitzner signaleerde, niet altijd klakkeloos gelijk mogen stelen aan reactionair conservatisme, blijkt zowel uit Futuristengefahr als uit de opera Palestrina. In Futuristengefahr zegt Pfitzner namelijk: 'Nun, wir wollen dem waltenden Weltgeist nicht in den Arm fallen; was kommen muss, komme. Ob das, was kommt, schön ist, ist ein andere Frage; und ob es schöner sein wird, als das, was wir schon haben, eine uns bewegende Frage.' Deze instelling laat hij in de eerste akte van zijn opera duidelijk naar voren komen in de houding en de woorden van zijn hoofdpersoon, de 16de-eeuwse Italiaanse componist Giovanni Pierluigi (da) Palestrina. Deze akte opent met een dialoog tussen Silla, een jonge, begaafde leerling, en Ighino, het zoontje van Palestrina, die natuurlijk primair als functie heeft om de toeschouwer alle benodigde informatie te geven omtrent het artistieke en sociale milieu waarin de opera zich afspeelt. Zo komen we bijvoorbeeld te weten dat Palestrina sinds de dood van zijn vrouw tot een zekere mate van onverschilligheid is vervallen en zich niet meer actief met componeren bezighoudt (muziekhistorici moeten hier maar even één oog dichtknijpen, maar Pfitzner noemt betitelt zijn werk niet zonder reden een 'musikalische Legende'). Drie stromingen Pfitzner voert hier meteen de dramatische spanning tot het uiterste op en als Borromeo meteen hierna het kernprobleem van de opera uiteenzet, doet hij dit bovendien in een monoloog van wagneriaanse lengte. Dat kernprobleem komt hierop neer: de ontwikkeling van de polyfonie heeft ertoe geleid, dat de teksten van de kerkelijke gezangen door de gelovigen niet meer verstaan kunnen worden, terwijl de muziek bovendien een steeds wereldser karakter krijgt. De gezamenlijke kerkvaders, bijeen voor het Concilie van Trente, hebben hierover hun ergernis uitgesproken en kwamen tot de conclusie dat alle figurale muziek uit de liturgie verbannen en zelfs op de brandstapel geworpen moet worden ten gunste van het gregoriaans. Borromeo's openlijke verdediging van de polyfonie had geen resultaat, maar de interventie van keizer Ferdinand leidde uiteindelijk tot het volgende voorstel: wordt er een nieuwe mis geschreven, die het diepste religieuze gevoel verbindt met de hoogste vorm van artisticiteit, dan is de figurale muziek gered. Borromeo wil dat Palestrina deze taak op zich neemt, maar tot zijn grote woede wijst de componist deze eervolle opdracht van de hand. Pfitzners bedoelingen zijn duidelijk. Hij confronteert 'zijn' Palestrina met drie totaal verschillende richtingen: het modernisme van Silla, het gematigd conservatisme van Borromeo en het reactionaire conservatisme van het Concilie. Als we ervan uitgaan dat de componist de figuur van Palestrina aangrijpt om zijn eigen mening onder woorden te brengen (wat niet heel onwaarschijnlijk is), dan blijkt het conservatisme van Pfitzner minder star en diepgeworteld als soms wordt aangenomen. Als Borromeo Palestrina verwijt dat deze niet optreedt tegen Silla, antwoordt deze eerst: 'zu wehren ihm fühl' ich in mir kein Recht' en later zelfs: Vielleicht wohl hat er recht! Wer kann es wissen, ob jetzt die Welt nicht ungeahnte Wege geht, und was uns ewig schien, nicht wie im Wind verweht? Thomas Mann noemt dit 'ironisch conservatisme' en als Palestrina zich tegen kardinaal en paus verzet omdat hij meent dat zijn 'Genius' zich niet dwingen laat, trekt hij zelfs dit in twijfel. 'Sympathie mit dem Tode' Waar het de derde akte betreft, kunnen we weer het beste het woord geven aan Mann, die in zijn essay melding maakt van een discussie die plaats vond tussen de tweede en de derde uitvoering van Palestrina, waarbij uitvoerige vergelijkingen werden getrokken tussen Palestrina en Wagners Meistersinger. Hij vertelt dat de componist zelf bij die gelegenheid verklaarde: Der Unterschied drückt sich am sinnfälligsten in den szenischen Schlussbildern aus. Am Ende der Meistersinger eine lichtstrahlende Bühne, Volksjubel, Verlobnis, Glanz und Gloria; bei mit der freilich auch gefeierte Palestrina allein im Halbdunkel seines Zimmers unter dem Bild der Verstorbenen an seiner Orgel träumend. Die Meistersinger sind die Apotheose des Neuen, ein Preis der Zukunft und des Lebens; im Palestrina neigt alles zum Vergangenen, es herrscht darin Sympathie mit dem Tode. De tweede akte Der zweite Akt is nichts anderes, als eine bunte und liebevoll studierte Satire auf die Politik, und zwar auf ihre unmittelbar dramatische Form, das Parlament. Dass es ein Parlament von Geistlichen ist, erhöht die Lächerlichkeit und Unwürde aufs äusserste. Freilich, Musik ist Urpathos, und so wirkt denn das Orchestervorspiel, vielleicht das glänzendste Musikstück des Abends, noch durchaus pathetisch: dies Schmettern, Stürmen, Stürzen, luftschnappende Hetzen (.) versinnlicht tragisch Palestrinas Wort von der 'Bewegung zu der das Leben unaufhörlich peitscht', es ist eine nur allzu erfahrungsvolle Schilderung des schauderhaften Sansara. Pfitzner in onze tijd De geschiedenis zal moeten uitwijzen of Bruno Walter gelijk krijgt, maar het wordt wel steeds makkelijker het werk van Pfitzner te bekijken met ogen die niet meer vertroebeld worden door historische omstandigheden. Een repertoirestuk is Palestrina echter nog steeds niet, al heeft het vooral in Wenen en München regelmatig op het repertoire gestaan, waardoor de titelrol kon uitgroeien tot een glansrol van met name Julius Patzak en Fritz Wunderlich. Zelf zag ik het stuk dertig jaar geleden voor het eerst op het toneel in Düsseldorf, in een zeer respectabele voorstelling onder leiding van Friedemann Layer met Sven Olaf Eliasson in de titelrol en Hermann Becht als kardinaal Borromeo. Het was een degelijke voorstelling in de regie van Georg Reinhardt, die in mijn herinnering echter steeds meer verdrongen wordt door een productie van Nikolaus Lehnhoff die het Royal Opera House Covent Garden in februari 1997 op de planken bracht. Wat die voorstelling vooral de moeite waard maakte, was de verzorgde en meeslepende directie van de merkbaar bevlogen, toen 38 jaar oude Christian Thielemann, die toen op de drempel stond van zijn doorbraak als de legitieme opvolger van Karajan en Sawallisch. Op het toneel stond bovendien een voortreffelijke bezetting met de tenor Thomas Moser in een fraai gezongen titelrol, die vooral de twijfels en de vereenzaming van Palestrina overtuigend wist neer te zetten. Als kardinaal Borromeo overtuigde Alan Held me helaas iets minder, maar de overige solisten vormden een galabezetting met onder meer Ruth Ziesak als Palestrina's zoon Ighino, Thomas Allen als een autoritaire pauselijke legaat Morone en vertolkingen op hetzelfde niveau van met name Kim Begley (Novagerio), Kurt Rydl (kardinaal Madruscht), Peter Rose (kardinaal van Lotharingen), Gwynne Howell (aartsbisschop van Praag), Ekkehard Wlaschiha (Severino) en Sergej Leiferkus (graaf Luna) en Stafford Dean (bisschop van Cadiz). Twee ware juweeltjes waren de karakterrollen van de tenor Robert Tear als een dorpse, in zijn uitbeelding komisch-boertige bisschop van Budoja, en van de veteraan Nicolai Gedda, die op 71-jarige leeftijd vocaal en theatraal ieders hart stal in het kleine rolletje van een oude patriarch die absoluut niet begrijpt wat er om hem heen gebeurt, en die uiteindelijk tijdens zijn eigen toespraak in slaap valt. Een groot kunstenaar! Vraagtekens Op de gemiddelde toeschouwer zal de drukke tweede acte (het concilie van Trente) heel wat aantrekkelijker overkomen, hoewel hier kennis van het werk vereist is om alle kardinalen en prelaten uit elkaar te houden en hun doelstellingen te begrijpen, terwijl de derde acte, met het eerbetoon van de paus aan de gedesillusioneerde Palestrina, dramatisch weer weinig te. bieden heeft. Al met al een uitmuntende opera om thuis rustig en zo nodig in losse delen te 'consumeren', via de cd, of nog beter: via op de dvd! Ironie Een ander punt dat twee kanten uit werkt, is de ironie die Stückl ook in zijn benadering van de eerste en derde akte verwerkte. Niet alleen vermindert daardoor het contrast tussen de beide 'Palestrina-bedrijven' en het centrale concilie, maar ook werden zowel het conflict tussen Palestrina en Borromeo als de rol van Silla daardoor ietwat afgezwakt. Nog sterker werkte dit door in de confrontatie van Palestrina met de geesten van de gestorven toonkunstenaars aan het slot van de eerste akte, die meer weg hebben van verschijningen in een horrorkomedie. Het concilie zelf is echter een verrukkelijke tour-de-force, al mis ik hier toch iets van de kleurigheid en de detailwerking die Lehnhoff in Londen wist te bereiken. Juist bij zo'n spektakelscène maakt het een groot verschil of een regisseur zich erop toelegt met krachtige streken het geheel in een bepaalde vorm te gieten, zoals Stückl hier doet, of dat hij een groot wandkleed borduurt waarvan de talloze details zich op een bijna magische wijze tot een eenheid vervlechten zodra men als toeschouwer een pas achteruit doet. Daartegenover staan ook schitterende momenten, bijvoorbeeld de hele scène rond de verschijning van Palestrina's gestorven echtgenote Lucrezia aan het slot van de eerste akte, waar de camera aan het begin letterlijk een pas achtruit doet om het volledige toneelbeeld - eenschitterende harmonie van groen en wit - tot zijn recht te laten komen. Het is ook een van de momenten die demonstreren hoe een goede cameraregie een registratie extra kracht kan verlenen. De hele technische verzorging van deze uitgave - in beeld en geluid - is trouwens voortreffelijk. Tien minuten 'The making of.' op de eerste dvd werkt daarbij informatief, hoewel ik denk dat juist dit werk wel iets meer toelichting had kunnen gebruiken. Op de grens Of ik die neiging tot het karikaturale de regisseur helemaal moet aanrekenen, weet ik niet. Ten dele is het ook een uitvloeisel van onze tijd, waarin subtiele nuances steeds meer plaats moeten maken voor sterke accenten. Humor die vroeger overkwam als de fijnzinnigheid van een olifant in een porseleinkast, geldt tegenwoordig als normaal, en waar vroeger regisseurs erop uit waren het publiek aan het denken te zetten en het aan te sporen om zelf conclusies te laten trekken, krijg je nu als toeschouwer regelmatig de indruk dat de ongenuanceerde opvattingen je met geweld door de strot worden geduwd. Zover gaat Stückl gelukkig niet, ondanks grapjes als de aankomst van kardinaal Morone op het concilie in een grote witte limousine. Zijn ervaring met religieus theater (Oberammergau) en moraliteiten (Jedermann in Salzburg) behoedt hem daarvoor en bovendien is hij verstandig genoeg om zich ten dele te verlaten op de persoonlijkheden die de Bayerische Staatsoper hem ter beschikking stelt. Zo vinden we hier in de tweede akte onder meer Michael Volle in een van de sterkste momenten ut de hele productie als de pauselijke legaat Giovanni Morone, Roland Bracht als kardinaal Madruscht en Wolfgang Koch als een arrogante graaf Luna, terwijl Falck Struckmann in zijn scènes het toneel beheerst als kardinaal Borromeo. Ik vind hem daar zelfs sterker overkomen dan in de eerste akte, waar hij in zijn confrontatie met Palestrina net iets te weinig autoriteit ten toon spreidt, ook vocaal trouwens. Vervreemd Onder leiding van de Australische Simone Young, momenteel chef-dirigent(e) van de Staatsoper Hamburg, komt het Beierse orkest gedurende deze ruim drie uur durende opera tot een technisch bewonderenswaardige en interpretatief alleszins respectabele weergave van Pfitzners knap geconstrueerde partituur, maar juist het 'geconstrueerde' ervan vraagt misschien om iets meer bezieling. Op dat punt overtuigen de breed uitdijende warmte van Kubelík en de bevlogenheid van Thielemann mij toch meer dan de meer op analyse gerichte benadering van Young, die echter wel in overeenstemming is met de toneelbeelden van Stückl. Al met al leidt Young echter een bijzonder boeiende en op veel punten ook overtuigende registratie van een werk dat we nog te weinig horen. Tegelijk blijft er ruimte voor een andere benadering, al denk ik dat we daar heel lang op zullen moeten wachten. Tot slot een duidelijk punt van kritiek betreffende de technische afwerking: op beide dvd's veroorzaakte de wisseling van de eerste naar de tweede laag een bijzonder lelijke onderbreking van de muziek. Dat kan echt anders! index | ||