Gounod: Faust
Angela Gheorghiu (Marguerite), Roberto Alagna (Faust), Bryn Terfel (Méphistophélès), Simon Keenlyside (Valentin), Sophie Koch (Siebel), Della Jones (Marthe), Matthew Rose (Wagner), Royal Opera House Covent Garden
Dirigent: Antonio Pappano
Regie: David McVicar
EMI 6316119 (2 dvd's)
Opname: 19 juni 2004
Operaliefhebbers blijven vreemde mensen. Tot de hoogtepunten van de
West-Europese literatuur behoort Faust van Goethe en het eerste
deel daarvan heeft zelfs zo'n mythische status verworven, dat de namen
van de personages inmiddels ook tot het minder geletterde volksdeel
is doorgedrongen, misschien zelfs wel tot degenen die kunst en cultuur
- en daarmee onze beschaving - afdoen als een 'linkse hobby'. Maar wat
doet de operaliefhebber? Hij loopt warm voor een zwak aftreksel dat
voor driekwart niet eens op het toneelstuk van Goethe gebaseerd is,
maar op een Franse bewerking van 'het verhaaltje' tot romantisch boulevardtoneel.
Bovendien is de opera van Gounod zoals wij die kennen, ook nog eens
een werk dat min of meer schoksgewijs ontstaan is en daardoor muziekdramatisch
een vreemde mengeling werd. Een torso in de stijl van de opéra-comique
werd bekleed met toevoegingen en bewerkingen in de stijl van de grand-opéra,
ten dele als dramatisch niet helemaal overtuigende compromissen, omdat
de componist diverse theaterdirectie en solisten (vooral de eerste Marguerite)
ter wille wilde zijn.
Geen wonder dat zijn Faust na tachtig jaar van immense populariteit
langzaam maar zeker op het tweede plan leek te komen. De Duitsers hadden
al hun twijfels over dit werk en noemden het consequent Margarethe
om associaties met Goethe's meesterwerk zo veel mogelijk te vermijden,
maar dat was op een gegeven moment niet meer nodig. Onder invloed van
nieuwe operanormen die de nadruk legden op de dramaturgische aspecten,
begon Faust in de laatste decennia van de vorige eeuw langzaam
van het toneel te verdwijnen. De tijden waarin een noodlijdend operatheater
Gounod's populaire publiekstrekker kon gebruiken om de financiële
problemen te verlichten, waren voorgoed voorbij. Faust leek vooral
nog een achterhaald relict uit tijden waarin zoetsappige melodieën
in het theater voor de verstrooiing moesten zorgen die tegenwoordig
van oppervlakkige televisieprogramma's komt.
Ware operaliefhebbers wisten al die tijd wel beter. Op Gounod's opera
kan veel aan te merken zijn, maar het blijft een meesterwerk waar de
genialiteit van af spat. De grote kracht van de componist was dat hij
zijn enorme muzikale talenten wist te combineren met melodieën
die een uitzonderlijk breed publiek bereikten. Als geen ander wist Gounod
hoe hij moest 'behagen' en die gave bereikte in Faust een hoogtepunt.
Stijl en karakter
In de weken die voorafgingen aan het draaien van deze dvd's, heb
ik me toevallig weer eens beziggehouden met een loodzwaar album waarin
op twintig 78t-platen de opname was uitgebracht die Henri Büsser
in de jaren dertig maakte met Mireille Berthon, César Vezzani,
Marcel Journet en het ensemble van de Parijse Opéra. Die opname
blijft voor mij niet alleen een van de beste opera-opnamen aller tijden,
maar ook een magistraal bewijs van de grootheid van dit werk.
Het probleem met latere opnamen is vooral dat er voldoende 'Franse sfeer'
nodig is om Faust recht te doen en vertolkingen van 'sterren'
als Joan Sutherland, Franco Corelli, Boris Christoff en Nikolai Ghiaurov
zijn daarvoor ongeschikt, niet alleen omdat zij de stijl missen, maar
ook om dat hun stemmen de plank misslaan.
Marguerite is geschreven voor een lichte 'Franse' coloratuursopraan
die de opéra-comiquestijl beheerst, Faust voor een echte 'demi-caractère'
(hoewel een lyrischer stemtype hier ook op zijn plaats is), Siebel voor
een lichte sopraan, bijna een soubrette (en geen mezzosopraan omdat
die zo 'jongensachtig klinkt!) en Méphistophélès...
Wel, Gounod's duivel is een hoofdstuk apart. Marcel Journet was ideaal,
evenals in onze tijd José van Dam, Cesare Siepi kwam er dicht
bij in de buurt, maar René Pape, 'de' Mefisto van dit moment
klinkt eigenlijk alweer te breed en te zwaar. Niet alleen is deze rol
geschreven voor een 'basse-chantante', maar de vertolker ervan moet
ook beschikken over een uitzonderlijke vocale élégance.
Deze Mefisto is geen schurk maar een verleider in optima forma, nog
meer dan Don Giovanni, en de zanger die zich eraan waagt en daarbij
'authentiek' in stijl wil zijn, moet constant honing en fluweel uitstralen...
Hernieuwde aandacht
Het nieuwe millennium bracht een kentering die samenhing met de herlevende
belangstelling voor de 19de-eeuwse Franse opera in het algemeen, waarvan
zelfs de lang verwaarloosde La Juive van Halévy profiteerde.
In dat kader leek de tijd rijp voor een bescheiden 'Gounod-renaissance',
die vooral uitmondde in een reeks nieuwe producties van Roméo
et Juliette. Door het vooral in theaters onder Duitse invloed nog
steeds blindelings beleden 'concepttheater' waren die niet altijd even
geslaagd, zoals we ook konden constateren in Amsterdam, waar de regisseur
zijn toevlucht moest nemen tot onverklaarbare noodgrepen om zijn visie
te kunnen volhouden. (In deze regie, die Roméo et Juliette
situeerde in een oorlogssituatie die in het werk zelf niet terug te
vinden is, moest regisseur Olivier Py na de pauze de orkestrale tussenspelen
gebruiken om die lijn door te trekken, aangezien de door Gounod geschreven
scènes er absoluut geen ruimte toe boden...)
In Londen, waar Faust van oudsher tot de populairste werken
behoort, kwam het Royal Opera House in juni 2004 met een nieuwe productie
van David McVicar, waarvoor een sterbezetting was aangetrokken. Dat
leverde ook weer problemen op, want daardoor waren slechts twee van
de zes protagonisten (Roberto Alagna en Sophie Koch) van huis uit Franstalig.
Ik had verwacht dat Angela Gheorghiu als Roemeense (en toen nog echtgenote
van Alagna) ook een redelijke affiniteit met het Frans zou hebben, maar
zij benutte deze productie juist om aan te geven dat zij in de toekomst
liever geen Franse opera's meer zou zingen. Bovendien ontbrak tot veler
verbazing in deze productie een aria van Marguerite ('Il ne revient
pas') en het Londense roddelcircuit gonsde van de geruchten dat dirigent
Antonio Pappano tot die coupure had moten besluiten onder druk van Gheorghiu.
Zij scheen weer eens een van haar aanvallen van sterstatus te hebben
en had kennelijk geweigerd die aria te leren. Gheorghiu is onbetwist
een van de interessantste zangeressen van onze tijd en ik mag haar bijzonder
graag, maar in haar prima-donna-bevliegingen is zij onverteerbaar. Dat
bleek al in 1994 bij haar doorbraak met de befaamde La traviata onder
Sir Georg Solti en na alles wat daarna gebeurd is (en de manier waarop
zij zelfs haar promotor Solti geschoffeerd heeft), bewonder ik de lankmoedigheid
van Pappano.
Alagna
Gaan we naar de uitvoering, dan is er weinig mis met de Marguerite van
Gheorghiu, al is het even wennen om haar te zien met een blonde pruik.
Toegegeven, bij haar eerste opkomst en de grote solo's in het daarop
volgende bedrijf, mist zij het meisjesachtige zilver waar beide scènes
om vragen, maar naarmate Marguerite 'rijpt' en volwassener wordt in
haar gevoelens, komt Gheorghiu beter op dreef. In de tuinscène
krijgt zij bovendien partij van een fraai doserende Della Jones als
Dame Marthe Schwertlein en het damestrio wordt gecompleteerde met een
vocaal en stilistisch fraaie Siebel van Sophie Koch. Wel blijft mijn
bezwaar dat de laatste een mezzosopraan is en daarmee ver af staat van
een kwikzilveren sopraan in de traditie van Liliane Berton. Die neiging
om zelfs travestierollen die nadrukkelijk voor sopraan geschreven zijn,
met donkerder timbres te bezetten omdat die 'mannelijker' zouden klinken,
heb ik nooit begrepen, maar goed, ik ben dan ook opgegroeid met in mijn
oren de stemmen van Zarah Leander en Marlene Dietrich...
De bezetting van de drie mannelijke hoofdrollen (als we Siebel daar
even niet bij rekenen) is zonder meer indrukwekkend. Roberto Alagna
'heeft' kennelijk iets met Gounod. Toen ik hem in november 1994 voor
het eerst hoorde, zong hij in hetzelfde theater Roméo et Juliette
tegenover Leontina Vaduva (Gheorghiu zou haar befaamde Traviata
een maand later zingen) en ik ging meteen bij zijn eerste scène
door de knieën. Eenzelfde gevoel had ik nu weer. Deze muziek past
Alagna als een handschoen. Hij heeft de lyriek, de expressiviteit, de
hoogte, het gevoel voor Gounod's melodieënrijkdom, maar bovenal
weet hij als Franstalige Siciliaan alles te doen met tekst en frasering
waar de rol om vraagt. En dat hij na al die jaren en alles wat hij in
die tijd gezongen heeft (en wat soms absoluut niet bij zijn vocale middelen
paste), nog steeds zo goed bij stem is, mag een waar wonder worden genoemd.
Bijzonder fraai van zang en frasering is ook de Valentin van Simon Keenlyside.
Zowel hier als in zijn Verdi-rollen wens ik hem graag een iets breder
timbre toe, maar als zanger en als vertolker behoort hij tot de beste
solisten die het rijke Britse muziekleven de afgelopen decennia heeft
voortgebracht.
Ja, en dat brengt mij dan bij Bryn Terfel. Dat hij ooit Méphistophélès
zou gaan zingen, was voorspelbaar, maar inmiddels weten we dat het waarschijnlijk
ook de laatste keer was. Hij vertelde mij in ieder geval na deze serie
voorstellingen, dat de tessitura van de rol naar zijn gevoel niet echt
goed 'lag' voor zijn stem, en dat hij zelf geen hernieuwde kennismaking
ambieerde. Begrijpelijk maar ook jammer, want hij maakt er een schitterende
creatie van waarbij hij zich kennelijk helemaal uitleeft zonder 'over
de top' te gaan. Wel is zijn Mefisto meer van het demonische dan van
het verleidende type, maar binnen die benadering, ongetwijfeld in nauwe
samenwerking met McVicar ontwikkeld, geeft hij een sterke, strak volgehouden
karakterisering vol cynische humor. Dat begint in het eerste tafereel
al met diverse superieure trekjes in zijn benadering van Faust, in zijn
ogen een romantische dweper en dus min of meer een slappeling, en hij
bekroont dat met een korte, tegelijk misprijzende en triomfantelijke
blik naar publiek en camera als zij aan het slot samen de coulissen
in lopen.
Café chantant
Over de enscenering van McVicar heb ik gemengde gevoelens. Hij plaatst
de opera in de periode waarin de muziek geschreven werd, in het Parijs
van Offenbach en Napoleon III, en dat levert zowel herkenbaar, overtuigend
drama op nals een wervelende show, bijvoorbeeld als hij de walsscène
aan het slot van het eerste bedrijf situeert in een café chantant
met de toepasselijke naam 'Café L'Enfer'. Door van Marguerite
een van de 'personeelsleden' in die uitspanning te maken, ondergraaft
hij echter belangrijke elementen in zowel het verhaal als de verhouding
tussen haar en Faust. Essentieel voor Marguerite is juist het feit dat
zij een totaal onbeschreven blad is, een in alle opzichten eenvoudig
meisje dat absoluut geen benul heeft van 'de grote wereld'. Ik kon daar
moeilijk mee uit de voeten, evenals met het slot van de scène
in de kerk, waar we na de confrontatie van Marguerite met Méphistophélès
en haar eigen geweten Faust achter het orgel zien zitten in een entourage
die onwillekeurig doet denken aan een befaamd moment uit de klassieke
filmversie van 'The Phantom of the Opera'.
Dat Gounod een 'romantischer' voorstelling voor ogen heeft gestaan,
lijdt geen twijfel, maar kennelijk heeft dirigent Antonio Pappano zich
soms iets te veel door de regie en iets te weinig door de partituur
laten beïnvloeden. Zijn tempi zijn over het algemeen aan de straffe
kant en missen ook iets van de souplesse die je toch verwacht bij een
componist die zo duidelijk voor zijn solisten schreef. Alleen Alagna
slaagt erin op dit punt de dirigent aan zijn zijde te krijgen en profiteert
daar ook van, zoals het een goede tenor betaamt. Zowel zijn Bes als
zijn C staan bovendien als een huis, dus ook op dit punt is er geen
reden tot klagen. Dat doe ik ook niet. In de details beantwoordt deze
registratie misschien niet helemaal aan mijn ideaal, maar als geheel
stijgt hij ver uit boven de manier waarop de Franse opera de afgelopen
decennia regelmatig vertrapt en mishandeld is. En waar is waar: het
is en blijft 'a good show!'
Vreemd...
Verder geen kwaad woord over beeld en geluid, maar wel een paar kanttekeningen
over de presentatie. In het dvd-boekje vinden we weer geen tracklijst,
wat toch onhandig is, wel een uitstekend artikel van Patrick O'Connor
die op aangename wijze opera en enscenering met elkaar verbindt. Verder
is er iets vreemds aan de hand met de presentatie van de regie van David
McVicar: zijn hele naam was op het dvd-doosje en in het begeleidende
dvd-boekje namelijk nergens, maar dan ook letterlijk nergens te vinden!
Hetzelfde geldt overigens voor de beide ontwerpers, Charles Edwards
(decors) en Brigitte Reiffenstuel (kostuums), en eveneens voor belichter
Paul Constable die (voorzover dat via de dvd te beoordelen valt) werkelijk
schitterend werk heeft verricht. Wel vinden we op doosje en boekje de
hele lijst namen van de mensen die voor de registratie van het beeld
en muziek verantwoordelijk zijn, inclusief de vertalers voor de ondertiteling.
Vreemd, vreemd, vreemd!