CD-recensie

 

© Siebe Riedstra, mei 2012

 

 

Röntgen: Symfonie nr. 5 (Schnitter Tod) - nr. 6 (Rijck God, wie sal ic claghen) –
nr. 19 (B.A.C.H)

Consensus Vocalis, Netherlands Symphony Orchestra o.l.v. David Porcelijn

CPO 777 310-2 • 62' •

Opname: Muziekcentrum Enschede, juni-juli 2008

 


Bovengenoemde opnameperiode zou verwarring kunnen scheppen, maar deze cd is toch echt uitgebracht in 2012. Het is alweer de negende uitgave in een Röntgen-Editie die er steeds lijviger gaat uitzien. Maar we zijn er nog lang niet, want de productiviteit van met name de oude Julius was niet te stuiten. We kunnen nu beschikken over registraties van de Symfonieën 3, 5, 6, 8, 10a, 15, 18 en 19 – nog geen derde deel van het totaal. Dirigent David Porcelijn is de vaste spil in dit project, en hij nam de eerste vier afleveringen op in Hanover, met het orkest van de NDR, of met de Staatsphilharmonie Rheinland Pfalz. Zoveel internationale belangstelling was Röntgen tijdens zijn leven niet toebeschoren.

Het Netherlands Symphony Orchestra is op de goede weg om zijn regionale positie te vervangen door een nationale, misschien zelfs een internationale. Een spraakmakende Beethovencyclus met Jan Willem de Vriend op Challenge Classics en de verbinding met het label CPO zijn wapenfeiten waar in de Randstad met argusogen naar gekeken wordt. Maar ja, vanuit Enschede ga je makkelijker even naar Osnabrück dan naar Amsterdam – het hoofdkwartier van CPO bevindt zich in Georgmarienshütte, even buiten Osnabrück.

Julius Röntgen (1855-1932) had aanvankelijk een moeizame relatie met de symfonie. Twee jeugdwerken dateren uit de periode 1872/5, pas in 1910 gevolgd door een derde, die hij zelf als eerste symfonie nummerde – voer voor verwarring. In 1922 volgde de Sinfonietta humoristica (Symfonie 4). Pas toen Röntgen in 1924 afscheid nam van zijn baan als directeur van het Amsterdams Conservatorium kwamen zijn creatieve krachten goed op dreef. Hij was inmiddels zeventig en verhuisde van Amsterdam naar zijn nieuwe villa in Bilthoven (gebouwd in de vorm van een concertvleugel). Daar had hij in de laatste paar jaren van zijn leven een enorme symfonische groeispurt: in de korte periode tussen de lente van 1930 en de zomer van 1932 ontstonden niet minder dan 19 symfonieën.

Terug naar 1926, en de eerste symfonische schepping van de gepensioneerde componist in zijn nieuwe huis Gaudeamus. Het is een vocale symfonie die gebaseerd is op een bekend lied uit de Dertigjarige oorlog, ‘Schnitter Tod’; driedelig en met een lengte van krap een half uur. Het eerste deel is een orkestraal preludium, dat helaas weinig meer te bieden heeft dan regelrecht aan Brahms ontleende gestiek. Deel twee biedt meer van hetzelfde, maar met de inzet van tenor Marcel Beekman in het derde deel gebeurt een klein wondertje: inspiratie. De prachtige koraalmelodie wordt tot een niet al te strenge passacaglia die deze Vijfde symfonie alsnog smoel geeft. Met een lichtstraaltje Mahler in het donkere bos van Johannes Brahms. Een groot compliment verdient koordirigent Klaas Stok, die met zijn Consensus Vocalis een prachtbijdrage levert. Waar komen al die prima koren nu ineens vandaan? Nog niet zo lang geleden had het Concertgebouworkestkoor – Chorus Master Arthur Oldham – geen schijn van kans.

Twee jaar later volgde de Zesde, alweer een vocale schepping, en eveneeens gebaseerd op een oude melodie, het oudnederlandse koraal ‘Rijck God, wie sal ic claghen’. Het is een compact werk waarin de koraalmelodie onveranderd door een aantal canonische behandelingen wordt gevoerd. Wat betreft de literaire aspecten van de vijfde en de zesde symfonie maakt Röntgens biograaf, Jurjen Vis, in zijn uitgebreide en voortreffelijke toelichting – ook in het Nederlands – veel werk van de contacten tussen Röntgen en Kaiser Wilhelm, die in Doorn de rol van asielzoeker avant la lettre leefde.

Met de Negentiende symfonie, die de ondertitel B.A.C.H. draagt, zijn we middenin de slotfase van Röntgens componeren geland. Bach speelde een belangrijke rol in het muzikale bewustzijn van Julius, dus lag het voor de hand om dat voor de definitieve eindstreep nog eens in muziek om te zetten. Grappig om te horen hoe Röntgen alle belangrijke toondichters van zijn tijd assimileert wanneer hij dat nodig acht. In de bewondering voor Bach vindt hij hier een verwante ziel: Max Reger, de man van de magistrale fuga’s. Vanzelfsprekend is het vierde en laatste deel van deze compacte symfonie een (dubbel)fuga. Dit is een partituur die hoge eisen stelt, eisen waarmee het Netherlands Symphony Orchestra, terecht of onterecht, enigszins moeite heeft. Een opvallend contrast met de Beethovens van De Vriend – zijn er twee Netherlands Symphony Orchestras?

Alphons Diepenbrock was al een paar jaar dood toen Röntgens symfonische vulkaan tot uitbarsting kwam. We hoeven ons niet echt af te vragen wat zijn oordeel over deze scheppingen zou zijn geweest. Het zoutzuur in de pen van Willem Pijper of de vlijmscherpe analyses van Matthijs Vermeulen hadden er ook ook wel raad mee geweten. Bijna honderd jaar later mogen we zelf een oordeel vellen. Dat kan alleen door te luisteren, en daartoe stelt Cpo ons in staat. Of het resultaat beklijft mag u helemaal zelf uitmaken. Eindelijk gerechtigheid.


index

Home  -  Actueel  -  Audio  -  Muziek  -  Video  -  Boeken  -  Links