CD-recensie

 

© Siebe Riedstra, maart 2009

 

 
 
 

Reznicek: Orkestwerken

Schlemihl – Raskolnikoff.

CPO 999 795-2 • 67' •

Der Sieger.

CPO 999 898-2 • 48' •

Eine Lustspiel-Ouvertüre – Thema und Variationen nach dem Gedicht ‘Tragische Geschichte’ von Adalbert von Chamisso – Symphonische Variationen über Kol Nidrey.

Bonus tracks: Reznicek dirigiert Reznicek (1922) – Eine Lustspiel-Ouvertüre – Ouvertüre aus Donna Diana.

CPO 777 047-2 • 66' •

Noboaki Yamamasu, tenor (Schlemihl),
Beate Koepp, alt – WDR Rundfunkchor Köln (Der Sieger).

Alexander Vassiliev, bas (Chamisso-Variationen), WDR Sinfonieorchester Köln & Rundfunkchor (Der Sieger) o.l.v. Michail Jurowski.

 

 

 

 

 

 


Dankzij het onvermoeibare Duitse label cpo komt Emil Nikolaus (Freiherr) von Reznicek langzaam tevoorschijn uit de krochten van de duistere geschiedenis van de muziek zoals die zich afspeelde tussen en tijdens de beide wereldoorlogen. Hij werd geboren te Wenen in 1860, tevens het geboortejaar van Gustav Mahler, in een tijd dat het nog wat betekende om als ‘Freiherr’ geboren te worden. Die adellijke komaf en zijn sardonische zelfspot – zijn jongere broer Ferdinand is tot op de dag van vandaag bekend om zijn rake spotprenten – zouden bepalend worden voor zijn levensloop. Uit alle verhalen blijkt dat Reznicek een eccentrieke, maar tevens beminnelijke man was, die en passant een van de grootste vlinderverzamelingen van Europa bijeenbracht. Afkomstig uit de oude Oostenrijkse aristocratie, was zijn levensvisie gebaseerd op een elitaire kijk op kunst en werken. Hij liet het dan ook graag aan anderen over om zich om praktische zaken te bekommeren, en het was vanzelfsprekend beneden zijn stand om een betaalde betrekking te aanvaarden. Tegelijkertijd vond hij het heel gewoon om geld te accepteren van rijke vrienden, bewonderaars of patronaten in de veronderstelling dat daar geen verplichtingen aan zouden kleven. Toen hij aangesteld werd als leraar aan de Berlijnse Hochschule für Musik, ontving hij dan ook geen salaris; zijn contract stipuleerde dat hij geen ambtenaar was.

Hitlers regering was gul wanneer het ging om componisten die de goedkeuring van het regime konden wegdragen. Goebbels hoopte op die manier dat Duitse componisten het Derde Rijk zouden belonen met belangrijke nieuwe werken. In 1942 ontvingen Richard Strauss, Hans Pfitzner en Paul Graener ieder 6000 Reichsmark. Dertien andere componisten, waaronder Reznicek, kregen 4000. Reznicek accepteerde het geld – in de beurskrach van 1929 was zijn gehele vermogen verdampt – maar schreef geen noot voor Goebbels. Zijn positie aan de Berlijnse Hochschule für Musik had Reznicek al in 1926 opgegeven, onder het voorwendsel van een slechte gezondheid – hij was toen tenslotte al 66 jaar oud. Reznicek woonde dicht bij de Hochschule, en ging er nog regelmatig op bezoek, maar hij was er niet meer welkom toen hij in zijn correspondentie met de nieuwe leiding ‘vergat’ om zijn brieven te ondertekenen met Heil Hitler. Zijn manuscripten werden door het Propagandaministerie in beslag genomen en hij stierf in het laatste oorlogsjaar, totaal verarmd, aan hongertyphus.

Rezniceks zelfspot uitte zich als volgt: hij noemde zichzelf E.N. (zijn initialen), door hemzelf achtereenvolgens geïnterpreteerd als ‘Ein Niebeschwichtiger’ (nooit toegeven), Ein Nurmusiker (een gewone muzikant), Ein Normalitätshasser (een noncomformist), en tenslotte Ein Nichts (een nul). Als componist schatte hij zichzelf kennelijk niet hoog, en voelde hij zich een beetje als een specht, die graag ideeën pikt van anderen. Op zichzelf niets nieuws, Handel en Strawinsky waren hem daarin al voorgegaan. Ging het bij Strawinsky om het stimuleren van eigen ideeën (Pulcinella), E.N. zocht zijn heil in de parodie. Die vond hij in de eerste plaats in Richard Strauss – een collega die enigszins neerbuigend opmerkte dat E.N. tot de ‘tüchtigen Komponisten’ van zijn tijd behoorde.

Strauss schreef 15 opera’s, en was daarin tot en met de laatste, Capriccio uit 1941, zeer succesvol. Van de opbrengst van zijn eerste voltreffer, Salome (1905) schafte hij zich een prachtige villa aan. E.N. schreef 18 opera’s waarvan er één, Donna Diana uit 1894 succes boekte. De ouverture kent iedereen die in het verleden gekeken heeft naar het TV-programma “Herkent u deze melodie”. Maar daar bleef het bij. Als dirigent werd Strauss wereldberoemd. E.N. had weliswaar menige goede positie, maar een stijgende lijn zat er niet in. Rond 1912 werd hij ook nog eens geconfronteerd met een levensgevaarlijke operatie van zijn tweede vrouw (zijn eerste en twee kleine kindertjes waren al overleden). Het werd hem allemaal te veel en hij uitte zijn frustratie door een groot symfonisch gedicht te schrijven met als titel “Schlemihl”. Een duidelijker verwijzing naar de componist van “Ein Heldenleben” is niet denkbaar. “Schlemil” was redelijk sucesvol en dus moest er een opvolger komen. Met zijn vrouw genezen en wel aan zijn zijde kon hij in 1913 de Berlijners laten kennis maken met “Der Sieger”, een symfonisch-satirisch tijdsbeeld in drie delen: ‘Der Aufstieg und die Gefährtin’, ‘Der Tanz um das Goldene Kalb’ en ‘Der Tod’. Vanaf de eerste noot weet je niet of je naar het vervolg op ‘Also sprach Zarathustra’ zit te luisteren. Pas in het laatste deel komt de echte E.N. aan het woord, maar als het echt ontroerend wordt weet E.N. de opgebouwde spannig wreed te verstoren door te eindigen met een vokaal aandeel van twee minuten op een scheurkalendertekst. De slotwoorden? ‘Es ist nichts’

Dat E.N. ook in staat was om zonder sarcasme te componeren bewijst de derde cd in dit rijtje, met twee variatiewerken. In de minder emotionele uitdrukkingsvorm van het thema met variaties weet E.N. net zo goed de weg als Max Reger, en dat wil wat zeggen. Op deze cd staan er twee, de Chamisso-Variationen en de Symphonische Variationen über Kol Nidrey, de laatste op hetzelfde thema dat Max Bruch in zijn gelijknamige werk voor cello en orkest gebruikte. In de Chamisso-Variationen gebeurt precies hetzelfde als in ‘Der Sieger’, de laatste variatie is het liedje waarom het allemaal begonnen was, het gedicht van Adalbert von Chamisso; een onbenullig komisch rijmelarijtje. De critici destijds begrepen er niets van. Driemaal is scheepsrecht, want ook in ‘Schlemihl’ maakt in het laatste deel een tenorsolist zijn twijfelachtige opwachting. Het lijkt wel of de man zichzelf ook nog eens wilde parodiëren.

E.N. was een geboren orkestrator die in niets onderdeed voor Richard Strauss en Franz Schreker, getuige zijn briljante Lustspiel-Ouvertüre uit 1895 waarmee de derde cd opent. Als toetje krijgen we de twee historische opnamen die er nog bestaan van E.N. als dirigent van eigen werk: diezelfde Lustspiel-Ouvertüre en het enige werk dat de afgelopen decennia in het repertoire is blijven hangen, de Ouvertüre tot de opera Donna Diana, die inmiddels integraal door cpo is verzilverd, waarvoor dank.

In tegenstelling tot de gereserveerde reactie van Maarten ’t Hart en Gerard Scheltens op de middelmatige prestaties van het Sinfonieorchester Bern en het Brandenburgisches Staatsorchester Frankfurt dat de symfonieën van Reznicek opnam voor CPO onder Frank Beerman mogen we vaststellen dat Michail Jurowski en zijn Keulse Radio Orkest, glashelder opgenomen tijdens sessies in de Keulse Philharmonie, een formidabele prestatie leveren. Jurowski en zijn musici geloven in deze muziek, en wat meer is, zij doen ons geloven wat E.N. aan zijn publiek zo vreselijk graag duidelijk wilde maken: “wat hij kan, kan ik ook.” Bijna honderd jaar later. Arme Emil.


index

Home  -  Actueel  -  Audio  -  Muziek  -  Video  -  Boeken  -  Links