![]() CD-recensie
© Siebe Riedstra, oktober 2013
|
Het label Wergo is geliëerd aan de Duitse muziekuitgeverij Schott, en dat is bepaald geen slechte constructie voor de componisten van dat fonds: dat zouden meer uitgevers moeten doen. In ons land had de Stichting Donemus wat dat betreft zijn zaakjes een halve eeuw lang keurig voor elkaar. Na de catastrofale fusie tussen Donemus en het Centrum Nederlandse Muziek leken er zwarte dagen aan te breken, maar gelukkig sprong het label Et'cetera met hulp van het Centrum Nederlandse Muziek in de bres. De jongste bezuinigingen hebben daar stevig de rem op gezet, en onze dappere toondichters lijken nu definitief op zichzelf aangewezen. In Duitsland maakt Wergo zich in het bijzonder sterk voor die werken uit het fonds van Schott die nog geen gemeengoed zijn op geluidsdrager. Hier worden twee vroege werken gepresenteerd van de Italiaanse componist Luigi Nono. Nono (1924-1990) groeide op in het fascistische Italië van Mussolini, en ging in de ondergrondse zodra hij kon. Zijn politieke stellingname werd er voor eens en voor altijd door bepaald. Na de oorlogsjaren werd hij een overtuigd communist, net als zijn vriend Claudio Abbado. Samen hadden ze utopische ideeën om de ‘verworpenen der aarde’ uit hun benarde situatie te verheffen, en trokken ze met Nono’s muziek de fabrieken in. Dat ging niet gepaard met teksten van Bertolt Brecht of strijdliederen à la Kurt Weill. Nee, Luigi Nono was een doorgewinterde aanhanger van de twaalftoonstechniek – wat moet je anders wanneer je de schooonzoon bent van Arnold Schönberg? In het Italië van de jaren zestig was het geen enkel probleem om communist te zijn, en ook in later jaren heeft Nono ondanks zijn uitgesproken maatschappijkritische houding bepaald niet te klagen gehad over belangstelling van de gevestigde orde, inclusief de grote platenlabels. Die belangstelling hield echter gelijke tred met de opkomst en ondergang van het legendarische klassieke cd-tijdperk, dat opsteeg als een meteoor en uitging als een nachtkaars. Het label EMI bracht in 1995 een complete live-registratie uit van de uitvoering die Ingo Metzmacher dirigeerde van Prometeo, tijdens de Salzburger Festspiele. EMI had toen nog grote plannen met Metzmacher, maar helaas zijn die niet verder gekomen dan de schitterende integrale van de symfonieën van Karl Amadeus Hartmann. Op instigatie van Jan van Vlijmen dirigeerde Metzmacher in het Holland Festival opnieuw een uitvoering van Prometeo, nu in de Beurs van Berlage in Amsterdam. Helaas waren de voorbijkomende trams op het Damrak in de zaal net zo duidelijk te horen als de fluisterzachte uitingen op het podium in de zaal. Wie beweerde dat Morton Feldman de componist van het uiterste pianissimo was? Nono’s meest geruchtmakende partituur is die van de opera Intolleranza 1960. De première werd in 1961 gedirigeerd door Bruno Maderna in het Teatro La Fenice in Venetië. Van een verhaal als zodanig is geen sprake, Nono schildert hier de lotgevallen van een arme werkzoekende, die op zijn reis van het zuiden naar het noorden van Italië de ene na de andere vernedering – intolerantie – te verduren krijgt. De scene waarin hij door de politie wordt gemarteld was voor tegenstanders van Nono’s ideeën reden om tijdens de première luidkeels Viva la polizia te roepen. Dirigent Bernard Kontarsky kreeg het label Teldec in 1993 zo gek om een enscenering in 1993 bij de Staatsoper Stuttgart als live-opname op cd uit te brengen. De cd-bomen groeiden toen nog tot in de hemel: Claudio Abbado kreeg de ruimte om met zijn Berliner Philharmoniker schitterend geprogrammeerde platen te maken voor het label Sony. Zo’n uitgave was een live-opname van Il Canto Sospeso, een aanklacht tegen rassenwaan en xenofobie voor sopraan, alt, tenor, gemengd koor en orkest. Het behoeft nauwelijks betoog dat deze opname, die als een mijlpaal in de recente muziekgeschiedenis staat, inmiddels is verdampt. Daartegenover staat dan weer dat Intoleranza opnieuw is uitgebracht in de goedkope serie Opera Erato. We blijven hopen. Inmiddels zijn we zo’n twintig jaar verder, en de ster van Luigi Nono wil net als die van Jan van Vlijmen op de concertpodia niet meer stralen. Des te verheugender dat er nog steeds ondernemende cd-labels zijn die zich over zijn nalatenschap ontfermen. Met deze cd uit 2004 worden twee vroege werken van Nono aan de catalogus toegevoegd: Composizione per orchestra nr. 1 uit 1951 en het ballet Der rote Mantel uit 1954. Opvallend aan beide werken is de belangrijke rol die aan het slagwerk is toegekend. Composizione is een twaalftoonspartituur van een klein kwartier, grotendeels gebaseerd op een reeks van negen tonen. In de laatste twee minuten – uitsluitend voor slaginstrumenten – gebeurt het omgekeerde: daar komen alleen de drie tonen tot klinken die in het eerste gedeelte niet meededen. Der rote Mantel is gebaseerd op de Duitse titel van een tekst van Garcia Lorca: ‘In seinem Garten liebt Don Perlimplin Belinda’. De twaalftoonscomponist Wolfgang Fortner maakte een opera op dit gegeven die in Duitsland enige tijd repertoire heeft gehouden – Lorca’s teksten waren destijds bijzonder geliefd. Nono’s ballet valt zoals gezegd op door de overheersende rol van het slagwerk, maar de opvallende aanwezigheid van de menselijke stem (in een ballet) en een expressieve strijkersbehandeling zijn voorboden van zijn latere voorkeuren. Der rote Mantel is een uitstekende introductie tot die klankwereld. Luigi Nono vormde in de jaren na de Tweede wereldoorlog met Stockhausen en Boulez de voorhoede van de Europese avant-garde. Deze werken zijn dan ook modelvoorbeelden van het toenmalige componeren. Ze bewijzen dat het wel degelijk mogelijk was om binnen die strakke wetgeving een eigen geluid te produceren. Nono toont zich ondanks alle knellende voorschriften ook hier al de lyrische vrijheidsstrijder die hij zijn leven lang gebleven is. De laatste twee woorden van Der rote Mantel? Die Liebe. index |
|