CD-recensie

 

© Siebe Riedstra, februari 2011

 

 

Hindemith – Muziek voor altviool en orkest

Konzertmusik op. 48 – Der Schwanendreher – Trauermusik – Kammermusik nr. 5 op. 36 nr. 4

Lawrence Power (altviool), BBC Scottish Symphony Orchestra o.l.v. David Atherton

Hyperion CDA67774 • 73' •

 


Paul Hindemith ging er prat op dat hij alle klassieke muziekinstrumenten had leren bespelen. Hoe goed, dat zullen we nooit weten, maar dat hij de altviool meesterlijk beheerste kunnen we nog steeds beluisteren op de opnamen die hij van een aantal van zijn eigen composities naliet. Hindemith (1895-1963) begon als violist: al op zijn tweeëntwintigste was hij concertmeester van het orkest van de Frankfurter opera, en hij leerde in die functie dirigenten kennen als Willem Mengelberg, Wilhelm Furtwängler, Fritz Busch en Hermann Scherchen. Dirigenten die later een belangrijke rol zouden spelen in de verspreiding van zijn orkestwerken. Uiteraard was hij ook actief als kamermusicus: hij speelde tweede viool en later altviool in het Amar Quartett, dat zich toelegde op eigentijdse werken. De altviool, die als solo-instrument in de voorbije eeuwen nauwelijks een rol van betekenis had gespeeld, werd door hem met een aantal soloconcerten opnieuw op de kaart gezet, wat ertoe bijdroeg dat componerende tijdgenoten als Walton en Bartók ook de potentie van het instrument erkenden. Toen Hindemith bij de première van het altvioolconcert van William Walton opdrachtgever Lionel Tertis – die er geen zin in had – verving, ontlokte dat aan Walton de opmerking dat ondanks alle technische capaciteiten de muzikale inbreng op hem overkwam als ‘grof, hij ging staan en speelde….’

Dat laatste heeft ongetwijfeld te maken met Hindemiths verhouding tot de muziek, die je waarschijnlijk het best kunt karakteriseren als ‘no-nonsense’ – geen fratsen. Nadat hijzelf begonnen was met componeren in de hyper-chromatische stijl van Reger en Strauss, maakte hij een radicale omslag naar een modernistische en radicale aanpak, dissonant en uitdagend. Toen hij uitgeraast was bekende hij zich tot het neo-classicisme, waarbij hij vooral Bach als groot voorbeeld nam. Niet voor niets worden zijn zes ‘Kammermusiken’, gecomponeerd tussen 1921 en 1927, de Brandenburgse Concerten van Hindemith genoemd.

Die periode valt tevens samen met de tijd waarin hij begon concerten voor zijn ‘eigen’ instrument, de altviool, te schrijven. Op deze cd zijn ze heel handzaam verenigd. Om te beginnen deel vijf van de voornoemde Kammermusiken, een vierdelig concert voor altviool en klein orkest zonder hoge strijkers. Barokke motoriek, ostinati en oude dansvormen spelen een belangrijke rol in de muzikale vocabulaire van dit stuk. De Kammermusiken zijn overigens ondergebracht bij drie opusnummers. Opus 24 bestaat uit de eerste, voor 12 spelers, en de Kleine Kammermusik voor vijf blazers. Formeel maken deze twee geen deel uit van de serie concertante werken, die verdeeld zijn over opus 36:1-4, achtereenvolgens voor piano, cello, viool en altviool en opus 48:1-2, voor viola d’amore en voor orgel. De complete Kammermusiken zijn door Riccardo Chailly en het Concertgebouworkest in 1992 opgenomen voor het label Decca, een voorbeeldige registratie die gelukkig in 2003 is heruitgegeven voor een schappelijke prijs.

In 1930 schiep Hindemith een opvallend vervolg, de drie Konzertmusiken opus 48, 49 en 50, stylistisch identiek en van dezelfde kwaliteit, zo niet beter (voor de volledigheid: uit 1926 dateert een soortgelijke Konzertmusik für Blasorchester, opus 41). Van de drie heeft alleen de Konzertmusik opus 50 voor strijkers en koperblazers, geschreven voor het 50-jarig jubileum van het Boston Symphony Orchestra, decennia lang repertoire gehouden. Alle grote orkesten hebben het gespeeld en het is vele malen opgenomen. Vorige week (we schrijven eind januari 2011) bracht de 83-jarige Kurt Masur het mee naar het Concertgebouworkest. Grappig genoeg is het ook het laatste werk dat Hindemith van een opusnummer heeft voorzien. De Konzertmusik opus 49, voor piano, koperblazers en twee harpen valt door zijn bezetting begrijpelijkerwijs tussen de wal en het schip, maar dat is zeer spijtig: net als opus 50 is het een schitterend stuk. Gelukkig duikt het af en toe op bij concerten van ondernemende fanfare-orkesten – hou ze in de gaten. Met de Konzertmusik opus 49 voor altviool en orkest, wederom zonder hoge strijkers, is het triest gesteld. Uitvoeringen van dit vijfdelige en hoogst onderhoudende werk zult u in de concertpraktijk tevergeefs zoeken. Afzonderlijk zijn opnames van de Konzertmusiken beschikbaar, maar wie ze bij elkaar wil beluisteren zal zijn eigen geluidsdrager samen moeten stellen. Als u dat avontuur wilt aangaan mag u beslist niet de schitterende opname missen die William (lees Hans Wilhelm) Steinberg maakte van opus 50, met het Boston Symphony Orchestra (heruitgave DGG), een klassieker van de grammofoon. De enigmatische figuur Steinberg is één van de meest onderschatte dirigenten van de twintigste eeuw, en ja, de dirigent Pinchas Steinberg is zijn zoon.

Het enige echte altvioolconcert van Paul Hindemith ontstond in 1935 en draagt als ondertitel ‘Der Schwanendreher’ – de man die in de middeleeuwen het spit met de geroosterde zwaan in beweging moest houden. Daaruit volgt logischerwijs de omschrijving van het stuk: Konzert nach alten Volksliedern für Bratsche und kleines Orchester. Hindemith had net de opera ‘Mathis der Maler’ voltooid, en verkeerde met zijn gedachten nog geheel in de wereld van de schilder Matthias Grünewald, op wiens schilderijen we zo’n Schwanendreher aan het werk kunnen zien. De première van het concert vond plaats in het Amsterdamse Concertgebouw op 14 november 1935, Hindemith zelf speelde de solopartij en niemand minder dan Willem Mengelberg dirigeerde. Vervolgens ging de componist met zijn nieuwe concert op tournee.

In 1936 stond de Londense première van ‘Der Schwanendreher’ gepland bij de BBC. Op 21 januari, de dag voor het concert, overleed King George V. Protocol vereiste dat het geplande concert zou worden aangepast. Dirigent Adrian Boult verzocht Hindemith daarom om zijn nieuwe concert te vervangen door een passende treurmuziek. Hindemith schreef in zes uren een juweeltje voor altviool met begeleiding van strijkorkest. Een team van kopiisten stond paraat om ervoor te zorgen dat deze treurmuziek de volgende avond gespeeld kon worden. Kalm en berustend ontvouwt dit miniatuur zich in zeven minuten, van een treurmars tot een omspeeld koraal, ‘Vor deinem Thron tret ich hiermit’. Dat was zeker geen toevallige keuze – het was de laatste compositie die Johann Sebastian Bach volgens de overlevering op zijn sterfbed dicteerde. Het behoort in al zijn eenvoud tot het ontroerendste dat Hindemith aan het papier heeft toevertrouwd.

Alviolist Lawrence Power heeft zich in twee eerdere afleveringen van de Complete Hindemith Viola Music voor deze componist sterk gemaakt op het label Hyperion. Deel 1 was gewijd aan de sonates voor altviool en piano, deel 2 aan de sonates voor altviool solo. Power is een van de altvioolsterren van dit moment, met een internationale carrière die hem ook al bij het Concertgebouworkest heeft gebracht, uiteraard in het Altvioolconcert van Bartók. Een uitgave als deze behoeft dus geen verdere aanbeveling, zeker niet met een expert in dit repertoire als David Atherton op de bok. Het toeval wil echter dat op het label CPO in 1999 een opname verscheen met exact hetzelfde repertoire, gepeeld door Brett Dean. Dean is net als Hindemith componist en altviolist; hij was jarenlang altist in de Berliner Philharmoniker. Tegenwoordig leeft en werkt hij weer in Australië, en hij werd op zijn registratie passend begeleid door het Australische Queensland Orchestra, onder leiding van de Duitse dirigent Werner Andreas Albert.

Gelukkig valt er echt iets te kiezen tussen deze beide uitgaven, en het meest kenmerkende verschil laat zich omschrijven aan de hand van het twee minuten durende koraal aan het slot van de ‘Trauermusik’. Brett Dean en Werner Andreas Albert volgen de voetsporen van de componist en brengen het koraal met zijn ontroerende omspelingen zonder opsmuk tot klinken. Power en Atherton zoeken een extra dimensie en vinden die ook, het tempo ligt langzamer, de dynamiek is omfloerster, en de solist past smaakvolle portamenti toe. Het is een patroon dat we ook in de rest van deze beide interpretaties herkennen, aan de ene kant de sobere aanpak vanuit de kale noten tegenover de zoektocht naar dat beetje extra, dat zich vaak na een of twee generaties vanzelf ontwikkelt in werken die hun weg in het gevestigde repertoire moeten veroveren. Het Australische orkest en het Schotse orkest doen niet voor elkaar onder, net als de opnamekwaliteit. De muziekliefhebber heeft in dit geval een alleraardigst luxeprobleem.


index

Home  -  Actueel  -  Audio  -  Muziek  -  Video  -  Boeken  -  Links