CD-recensie
© Siebe Riedstra, december 2018
|
The National Orchestral Institute Philharmonic is de nogal ingewikkelde naam van een voortreffelijk gelegenheidsorkest dat jaarlijks in de maand juni geformeerd wordt aan de Universiteit van Maryland. De spelers worden geselecteerd uit het internationale aanbod van de beste conservatoriumstudenten. Behalve het standaardrepertoire en de onvermijdelijke zomerse lollypops wordt er aandacht besteed aan Amerikaanse componisten. Dit is de derde uitgave in een samenwerking met het label Naxos. De eerste aflevering, met de Eerste Symfonie van John Corigliano, plus werk van Torke en Copland, heb ik hier besproken. Aflevering twee bood de Tweede Symfonie van Randall Thompson en de Eerste van Samuel Barber. Op deze derde aflevering maken we kennis met drie generaties Amerikaanse componisten: Carl Ruggles (1876-1971), John Harbison (1938) en Steven Stucky (1949-2016). Ruggles is de schepper van een miniem, maar hoogkaratig oeuvre dat op twee cd's past. Hij is in alles te vergelijken met de Nederlandse componist Matthijs Vermeulen (1888-1967). Tegendraads, stijfkoppig en geniaal. Zijn bekendste werk is Sun-Treader voor groot orkest, geschreven tussen 1926 en 1931, zonder een spoor van de heersende fascinatie met de jazz. Het verschil tussen Ruggles en Vermeulen is dat dit al minstens de derde keer is dat Sun-Treader op geluidsdrager verschijnt, terwijl we met Vermeulen beduidend zuiniger bediend worden. Steven Stucky kreeg voor zijn Second Concerto for Orchestra in 2005 een Pulitzer Prize. Hij schreef het in opdracht van het Los Angeles Symphony Orchestra, dat het werk in het openingsseizoen van de Walt Disney Concert Hall in première bracht. Het is een virtuoze partituur waarin Stucky fragmenten uit werken van o.a. Ravel, Sibelius, Debussy, Stravinsky en zichzelf heeft 'verstopt'. Hoewel Stucky schreef voor alle grote Amerikaanse orkesten, is hij discografisch nogal onderbedeeld gebleven. Dit is desondanks de tweede opname die van zijn Second Concerto verschijnt (op BIS speelt het orkest van Singapore onder Lan Shui). John Harbison (1938) heeft over discografische belangstelling niet te klagen. Zijn vijf symfonieën werden door het Boston Symphony Orchestra opgenomen onder Ozawa en Levine en op het eigen label van het orkest uitgebracht. Daarnaast verschenen de eerste vier ook nog in opnamen met andere grote Amerikaanse orkesten. In de vierde symfonie is duidelijk te horen dat Harbison al jong professioneel optrad als jazzpianist. Met name de oneven delen van het vijfdelige werk blaken van gesyncopeerde energie. David Alan Miller is al sinds mensenheugenis (1992) chef van het Albany Symphony Orchestra, waarmee hij een vracht aan Amerikaans repertoire heeft opgenomen. Hier levert hij met zijn gelegenheidsmanschappen een indrukwekkende prestatie, die schitterend werd opgenomen. Een waardevolle toevoeging aan de onvolprezen serie American Classics, een parel aan de kroon van Naxos. index |
|