CD-recensie

 

© Siebe Riedstra, november 2016

 

(van) Gilse: Symfonie nr. 4 in A - Treurmuziek bij den dood van Uilenspiegel uit de opera Thijl - Concertouverture in c

Orkest van het Oosten o.l.v. David Porcelijn

CPO 777 689-2 • 63' •

Opname: augustus 2010, Muziekcentrum Enschede

   

Jan van Gilse was intransigent en men weet het: intransigente mensen hebben doorgaans het gelijk aan hun kant, maar ze hebben vaak weinig plezier van hun gelijk - ook Van Gilse heeft dat moeten ondervinden.
Marius Flothuis, Voorwoord bij de Mémoires van Jan van Gilse

Op 28 november 1915 dirigeerde Jan van Gilse in het Amsterdamse Concertgebouworkest een zondagmatinee met uitsluitend eigen werken: het voorspel tot 'Eine Lebensmesse', Drie Liederen uit Rabindranath Tagores 'Der Gärtner' voor sopraan en orkest, de Vierde Symfonie en na de pauze scenes uit zijn opera Frau Helga von Stavern. Het wil wat zeggen over de status die hij toen al, slechts 34 jaar oud, genoot in het Nederlandse muziekleven. Dat wordt nog dubbel onderstreept wanneer we bedenken dat onder leiding van de componist ook zijn drie voorgaande symfonieën hun Nederlandse première beleefden bij het Concertgebouworkest en dat Willem Mengelberg het zelf waardig keurde om in 1912 de pasvoltooide kolossale 'Lebensmesse' uit te voeren.

Na dat veelbelovende begin valt het wat de uitvoeringen van nieuwe symfonische scheppingen betreft stil aan de van Baerlestraat. Als dirigent krijgt Van Gilse het drukker en als componist steekt hij veel tijd en energie in de voltooiing van zijn opera Thijl, maar een uitvoering daarvan heeft hij niet meer mogen meemaken. Alleen de Treurmuziek werd een geliefd stuk, dat prijkte op het repertoire van Eduard van Beinum en Bernard Haitink. Tijdens de Tweede Wereldoorlog gingen Van Gilse en zijn beide zoons in het verzet; de zoons werden gefusilleerd en Van Gilse overleed in 1944 aan kanker, een gebroken man. Zijn professionele carrière als chef-dirigent van het Utrechts Symfonie Orkest eindigde al in 1922 in een catastrophe door de vlijmscherpe kritiek die hij voor zijn kiezen kreeg van collega Willem Pijper. Dat weerhield hem er overigens niet van om zijn vermeende aartsvijand in 1940 persoonlijk te hulp te komen, toen die in het bombardement van Rotterdam een groot deel van zijn artistieke have verloor. Wonderlijk hoe de dingen kunnen lopen: bijna een eeuw later maken we mee dat de vier symfonieën van Van Gilse op cd zijn verschenen, een luxe die de drie symfonieën van Pijper nog steeds niet ten deel is gevallen. Zelfs Pijpers Derde Symfonie, niet alleen wegens zijn geringe lengte ooit een vast bestanddeel van het repertoire van onze grote orkesten, is nergens meer te bekennen.

De Vierde Symfonie in A is een vierdelig werk met de respectabele lengte van ruim veertig minuten. Twee dingen vallen direct op. Ten eerste het bucolische karakter dat onmiskenbaar gedemonstreerd wordt door de hobosolo waarmee het werk begint. In de tweede plaats het harmonische idioom dat stevig wortelt in de negentiende eeuw, waarbij men zou kunnen aantekenen dat een en ander klinkt alsof Engelbert Humperdinck zijn licht opgestoken heeft bij Max Reger. De doorwerking van het eerste deel begint dan ook met een chromatische fuga, het handelsmerk van Reger. Ook in later werk, met name de opera Thijl, blijft Van Gilse standvastig trouw aan negentiende-eeuwse beginselen.

Met deze uitgave voltooit David Porcelijn zijn integrale vastlegging van de symfonieën van Van Gilse met het Orkest van het Oosten. Een daad van groot belang die niet vraagt om kritische opmerkingen over de geleverde prestatie. Die is zonder meer indrukwekkend - en dat voor een orkest dat zich moet zien te handhaven in een klmaat waarin het door de politiek doodgemarginaliseerd wordt. Er was ook nog ruimte voor de 'Treurmuziek bij den dood van Uilenspiegel' uit Thijl, zonder enige twijfel - de componist schrijft dat zelf ook in zijn memoires - zijn bestgelukte orkestwerk. Over de Concertouverture in c uit 1900 lezen we in de toelichting dat het slechts een vijftal keren werd geprogrammeerd in de eerste jaren van zijn bestaan, waarna het vrijwel geheel van het podium verdween. Vrijwel, maar niet helemaal: in 1999 verscheen bij het label CNM een cd met concertouvertures van Nederlandse componisten, gespeeld door het Radio Symfonie Orkest en gedirigeerd door Jac van Steen, met daarop deze ouverture. Net als alle andere uitgaven van dat eens zo trotse label met zijn bijzondere hoesontwerpen is die inmiddels in nevelen opgelost.

Met de opera Thijl is het in discografisch opzicht treurig gesteld. In het Holland Festival van 1980 werd eindelijk de eerste theaterproductie gerealiseerd door dirigent Anton Kersjes en regisseur Gilbert Deflo. John Bröcheler zong de rol van Thijl, Henk Smit was Lamme Goedzak en Thea van der Putten tekende voor Nele. In de bak speelde het Amsterdams Philharmonisch Orkest - het NedPho was nog niet uitgevonden. Een wereldpremière waarvan men op zijn minst had mogen verwachten dat zij zou resulteren in een uitgave op geluidsdrager, zeker gezien de kwaliteit van het gebodene. De machtige slotscene op de geuzentekst 'Slaat op den Trommele' dreunt nog na in mijn herinnering.


index

Home  -  Actueel  -  Audio  -  Muziek  -  Video  -  Boeken  -  Links