CD-recensie
© Siebe Riedstra, oktober 2019 |
Dit is voor de verstokte verzamelaar zowel als de zangliefhebber een uitgave om van te watertanden, en dat komt niet zo vaak voor. Om met de eerste te beginnen: hier worden op een intelligente manier drie vocale werken met elkaar gecombineerd die geïnspireerd zijn door de zee. Niet zo maar, maar met als verbindende schakel de invloed van Richard Wagner en het daaruit volgende hoogromantische idioom. Voor de tweede is de fenomenale alt van Marie-Nicole Lemieux voldoende om de nieuwsgierigheid te prikkelen. Beiden worden ruimschoots bediend, al zijn er ook wat puntjes van kritiek. Mer(s) is de titel van deze cd, Zee(ën). Het Poème de l'amour et de la mer van Ernest Chausson (1855-1899) is misschien wel de mooiste zeezang die ooit is geschreven - vooral voor het laatste deel, Le temps des lilas, moet de zakdoek bij de hand gehouden worden. Wie de partituur erop naslaat zal tot zijn verbazing zien dat het werk oorspronkelijk voor bariton is geschreven. De praktijk leert dat het in bezit is genomen door alle beroemde mezzosopranen, met aan de top de hartbrekende uitvoering van wijlen Jessye Norman. De Sea Pictures van Edward Elgar (1857-1934) werden oorspronkelijk geschreven voor sopraan en piano, totdat de fameuze alt Dame Clara Butt de componist ertoe overhaalde om voor haar een versie voor alt en orkest te maken. Het is door zijn wat sentimentele teksten buiten het Verenigd Koninkrijk niet zo geliefd geworden als Chaussons cyclus, maar daarbinnen is er altijd belangstelling voor gebleven, die ook in dit geval resulteerde in een topopname: die van Dame Janet Baker op EMI, met Sir John Barbirolli aan het roer. De derde componist in dit rijtje is de grote onbekende waar de verzamelaar met belangstelling naar zal uitkijken. Victorin de Joncières (1839-1903) was net als Albéric Magnard de zoon van een invloedrijke journalist: zijn vader schreef voor de gezaghebbende krant La patrie. Joncières hield zich vooral bezig met het schrijven van opera's, en had daarmee eenmaal een opvallend succesje. De Polonaise uit Dimitri (1876) bracht het bij het piepjonge Concertgebouworkest tot maar liefst twaalf uitvoeringen. Toen verdere successen uitbleven verruilde Joncières het notenschrijven voor de muziekkritiek, maar met zijn zure stukken in La Liberté maakte hij zich bepaald niet geliefd. Zijn La Mer is een vierdelige cantate voor alt, koor en orkest met als ondertitels La Calme, Contemplation, La Tempête en Épilogue. Het is muziek die ferm verankerd is in de Franckistische stijl, maar dan wel met een zekere braafheid. Hoe dan ook een discografische première, en dus van harte welkom. Uiteraard zullen de meeste muziekliefhebbers deze uitgave aanschaffen om te genieten van de schitterende stem van Marie-Nicole Lemieux (1975), een echte alt die door het label Warner kennelijk wordt gekoesterd. Paul Korenhof besprak hier haar aandeel in de nieuwe registratie op Warner van Les Troyens van Berlioz in de rol van Cassandre, en was lyrisch over haar aandeel. Minder te spreken was hij over een aspect van haar zangkunst dat aan de orde kwam in een uitgave met aria's uit opera's van Rossini, onder de titel Si, si, si. Hij schrijft daar: 'Zij is pas in de veertig, maar bij al haar vocale kwaliteiten hoor ik toch soms een zorgwekkend begin van een wobbel en af en toe zelfs een klein rafeltje dat ik in vroegere opnamen nog niet had opgemerkt.' Hetzelfde euvel manifesteert zich ook op deze cd, waarbij ik me wel afvraag in hoeverre de opnametechniek een negatieve rol heeft gespeeld. Men heeft er namelijk voor gekozen om de stem van Lemieux in de opname voor het orkest te zetten. Dat heeft als gevolg dat veel details in de orkestratie (met name de hoge strijkers) onvoldoende uit de verf komen (bij Chausson is dat bepaald storend), en dat de stem van Lemieux onder een vergrootglas binnenkomt. Een ander minpuntje betreft het aandeel van het operakoor van Bordeaux, dat her en der ontsiert wordt door een overmaat aan vibrato en slordige intonatie. Een laatste opmerking geldt de toelichting die ons wil laten geloven dat er een overeenkomst is tussen de orkestpartij van Chausson en Elgar in de aanwezigheid van het orgel. Nu heeft Chausson beslist geen orgel voorgeschreven, en beperkte Elgar het orgelaandeel tot het derde en het vijfde lied, maar die partij mag worden weggelaten, en dat is hier ook gebeurd. Al met al een uitgave die ondanks de minpuntjes de opulente stem van Lemieux in de schijnwerpers zet, in een boeiende repertoirekeuze, met zorg ondersteund door het uitstekende orkest van Bordeaux Aquitaine en zijn chef Paul Daniel. index |
|