CD-recensie
© Siebe Riedstra, maart 2017
|
I only know two tunes. One of them is Yankee Doodle, and the other isn't. Tegen het einde van de negentiende eeuw vond de gegoede burgerij van een aantal Amerikaanse steden dat het afgelopen moest zijn met het achterlijke imago dat door bovenstaand citaat werd vergoelijkt. Men sloeg de handen ineen en stampte in korte tijd een aantal symfonieorkesten uit de grond: Boston (1881), Chicago (1894), Philadelphia (1900), om maar een paar te noemen. In New York bouwde men in 1883 de Metropolitan Opera en in 1890 Carnegie Hall. Het was de gouden tijd der filantropie, waarin vooral vrouwen van steenrijke ondernemers een belangrijke rol speelden. Een van hen was Jeanette Thurber, een dame met een een ijzeren wil en muzikale missie. Zij stichtte in New York een conservatorium dat de weg moest wijzen naar het nieuwe muzikale Amerika. Muziekonderwijs voor iedereen met talent, ongeacht ras of afkomst. Wie geen middelen bezat kon aanspraak maken op een beurs. Om haar onderneming cachet te geven had ze een grote Europese naam nodig. Die vond ze in de persoon van Antonín Dvorák. Wat bezielt een vader van zes kinderen met een goede positie als leraar aan het Praags Conservatorium en gastoptredens in alle belangrijke muziekcentra van Europa om te verkassen naar de overkant van de oceaan? Een man die bovendien de Engelse taal nauwelijks machtig is en flink last heeft van pleinvrees? De meest voor de hand liggende verklaring lijkt het enorme salaris dat hem in het vooruitzicht wordt gesteld - vijfentwintig maal zoveel als wat hij in Praag verdient, en dat voor acht maanden werk van een paar dagen per week en alleen de verplichting om met een paar nieuwe werken aan de nieuwe wereld te laten zien waar de toekomst van de Amerikaanse klassieke muziek ligt. Zeg dan maar eens nee. Toch zou het best zo kunnen zijn dat Dvorák op zijn minst een belangrijke toegevoegde reden had om op het voorstel in te gaan. In Europa was hij weliswaar een beroemdheid, maar door zijn nauwe banden met collega Johannes Brahms was hij ook in de situatie geraakt dat hij in zijn componeren bijna schatplichtig werd aan de meester uit Wenen. Dat bleek met name uit zijn laatste twee symfonieën. Dvorák had als jonge man een enorme verering gekoesterd voor Richard Wagner, iets dat duidelijk te horen is in de symfonieën die hij schreef voordat Brahms in zijn leven verscheen. Wellicht voelde hij dat hij meer afstand nodig had om te komen tot een nieuwe fase in zijn ontwikkeling. In dat opzicht was de Nieuwe Wereld een welkome uitdaging. Dvorák kwam in september 1892 aan in New York en werd in de Amerikaanse pers binnengehaald als de profeet van een nieuw muzikaal evangelie. Na zich ingewerkt te hebben en huisvesting te hebben gevonden voor vrouw en de twee oudste kinderen vond hij in de kerstvakantie tijd om te beginnen aan een nieuwe symfonie. In enkele maanden stond het nieuwe werk in ontwerp op papier, en op 16 december van het volgende jaar vond de première plaats in Carnegie Hall; het New York Philharmonic Orchestra werd gedirigeerd door Arthur Seidel. De ontvangst was overweldigend, en niet alleen in New York. Zelden zal er een klassiek muziekwerk zijn geweest dat vanaf het moment van verschijnen de status van onvergankelijk meesterwerk meegekregen en behouden heeft. Al op 23 mei 1895 werd de nieuwe symfonie door het Concertgebouworkest gespeeld. Natuurlijk was er ook meteen forse krtitiek. Vooral Dvoráks uitspraak dat hij zich had laten insprireren door negro-melodies stuitte op weerstand. De locale grootheid Edward MacDowell liet weten dat hij meer zag in de muziek van de Indianen. 'Why cover a beautiful thought with the badge of slavery rather than with the stern but at least manly and free rudeness of the North American Indian?' MacDowell was dan ook de auteur van een Orkestsuite op Indiaanse melodieën, die overigens in hun karakteristieke eigenschappen niet verschillen van die van Dvorák. In de vorm van het werk heeft Dvorák inderdaad afstand genomen van Brahms en toenadering gezocht tot de wereld van Liszt en Wagner. Niet voor niets had hij zich al in de opusnummers die vlak aan zijn negende voorafgingen, beziggehouden met het door de Brahmsianen verfoeide symfonische gedicht, vermomd als concertouverture. Een belangrijke vernieuwing die Dvorák in zijn Negende doorvoert is de gebruikmaking van een motto. Het hoofdthema van het eerste deel - de karakteristieke als een raket opstijgende drieklank - komt op scharnierpunten in de partituur terug. In het tweede deel horen we het vlak voor de herhaling van het althobothema; in het Scherzo klinkt het bij de overgang naar het Trio en vlak voor het slot; in de finale wordt het onderdeel van de doorwerking. Het slot van de finale is bovendien een knap staaltje contrapunt waarin eerst de thema's van de voorafgaande delen langs komen, waarna het hoofdthema van het eerste en het laatste deel in de slotfase kunstig worden gecombineerd in een machtige apotheose. Het slotakkoord is niet de spreekwoordelijke klap op de vuurpijl, maar sterft nadenkend weg. Niet voor niets merkte Dvorák na alle commotie over het al of niet Amerikaanse karakter van zijn werk: 'thuis zullen ze het direct begrijpen'. Groeten uit de Nieuwe Wereld. De status onvergankelijk meesterwerk brengt een discografie met zich mee die niet meer te overzien is. Honderden opnamen moeten er sinds de eerste die in 1927 verscheen zijn gemaakt, en de neergang van de grote labels heeft daar geen rem op gezet. Integendeel, ondernemende orkesten en onafhankelijke labels zorgen ook vandaaag de dag voor een onophoudelijke stroom nieuwe registraties. Deze nieuwkomer werd gemaakt door de Houston Symphony, met zijn kersverse chef Andrés Orozco-Estrada (1977) voor het Nederlandse label Pentatone. Het orkest van Houston heeft altijd het vermogen gehad om onvervalst Midden-Europees te klinken. Dat was zo in de dagen van Stokowski, die er gedenkwaardige Wagner-syntheses opnam, en herhaalde zich in de tijd dat Christoph Eschenbach er de baton zwaaide in memorabele Mahler symfonieën. De enigszins agressieve klank die kenmerkend is voor de orkesten van Chicago, New York en Los Angeles is aan dit ensemble voorbijgegaan. Dat klinkt veelbelovend - een prachtorkest, een getalenteerde jonge dirigent en een label dat zich mag beroemen op kwaliteitsopnamen. De uitkomst roept vraagtekens op. Zeker, op de prestaties van het orkest is in technische zin niets aan te merken, de opname klinkt als een klok en de vaardigheden van dirigent Orozco-Estrada zijn hoorbaar in orde. Hij weet zijn manschappen te sturen in gebieden waar nog geen ander hem is voorgegaan, en dat is knap. Het is echter ook bepaald niet wat Dvorák zich voorstelde, ondanks de veelgehoorde kreet dat 'das wichtichste nicht in den Noten steht'. Wanneer je kans ziet om in de expositie van het eerste deel van deze symfonie drie contrasterende tempi toe te passen voor elk van de drie hoofdthema's, loop je enorme risico's. De samenhang raakt zoek en door de overdaad aan rubato ontstaat een klankbeeld dat gevaarlijk opschuift in de richting van Mantovani and his Magic Strings. Dezelfde maniertjes horen we in het tweede deel, waar ieder teder moment wordt waargenomen voor een al even ontroerend ritenuto. In de finale werkt dat in omgekeerde richting: waar een muzikale vuist gemaakt kan worden ontbreekt het aan wilskracht. De twee Slavische Dansen, een wat magere aanvulling tot 54 minuten, bevestigen dat beeld. Andrés Orozco-Estrada is ook chef-dirigent van het Frankfurt Radio Sinfonie Orchester, waar hij voor Pentatone opnamen realiseerde van Ein Heldenleben en Macbeth van Richard Strauss. Daar komt zijn manier van werken veel beter uit de verf, gewoon omdat Strauss in zijn partituren meer agogisch avontuur verwerkt. Wanneer u nieuwsgierig bent naar een Dvorák à la Strauss bent u bij deze uitgave aan het goede adres. Als u wilt weten wat Dvorák werkelijk opschreef zijn er tientallen kandidaten. Een orkestrepetitie van Kirill Kondrashin met het KCO staat onuitwisbaar in mijn geheugen gegrift. Hij wist precies wat Dvorák bedoelde en heeft dat nagelaten in een schitterend document, zijn opname met de Wiener Philharmoniker voor Decca. index |
|