CD-recensie
© Siebe Riedstra, december 2019 |
Dohnányi Ernö of Ernst von Dohnányi, zoals hij zich in het buitenland afficheerde, was de Hongaarse troonopvolger van Franz Liszt. Hij heeft het muziekleven van zijn vaderland in de eerste decennia van de twintigste eeuw beheerst en gevormd, en was als rondreizend pianovirtuoos en componist een beroemdheid. Na de Tweede Wereldoorlog verbleekte zijn ster gaandeweg, mede door de opkomende belangstelling voor zijn jongere landgenoot Bela Bartók. Op de concertpodia komen we zijn naam nog nauwelijks tegen, maar discografisch mag Dohnányi zich sinds enige decennia in een hernieuwde belangstelling verheugen, dank zij onafhankelijke labels als Chandos en Hyperion. Op Chandos verschenen tussen 1995 en 2001 vijf cd's met de beide symfonieën, de twee vioolconcerten, de twee pianoconcerten en de Variatie over een kinderliedje (Altijd is kortjakje ziek), plus een aantal losse orkestwerken. Hyperion was verantwoordelijk voor de complete pianowerken (deel 4 werd hier besproken) en een ruime selectie uit de kamermuziek. Daarnaast nam het label de Pianoconcerten op in de serie The Romantic Piano Concerto. Op Naxos verschenen de Vioolconcerten en een cd met de Variaties en de Suite in Fis, opgenomen door de Buffalo Symphony en JoAnn Falletta. Het label Capriccio zorgt samen met de Duitse publieke omroep voor een gestage stroom opnamen van verwaarloosde componisten. Een van de orkesten die daarin een belangrijke rol spelen is de Deutsche Staatsphilharmonie Rheinland-Pfalz, geen omroeporkest dus, maar een symfonieorkest dat zich wil onderscheiden door een programmering met smoel. In 2014 werd daartoe een overeenkomst gesloten met Deutschlandradio Kultur en het label Capriccio, die resulteerde in de serie Modern Times, met vergeten werken uit de twintigste eeuw. Overigens gaat de inzet van dit orkest voor een prikkelende repertoirekeuze vele decennia terug, zoals gedemonstreerd wordt door menige titel op het label Marco Polo, vaak opnieuw uitgebracht door Naxos. Dohnányi werd geboren in 1877 en maakte pijlsnel carrière: als pianist zorgde hij in 1898 voor een sensationeel debuut in Londen met Beethovens Vierde pianoconcert; twee jaar eerder had Johannes Brahms er al voor gezorgd dat hij zich met zijn opus 1, een Pianokwintet, aan het Weense publiek mocht voorstellen. In 1899 ontving hij de Bösendorfer-Preis voor zijn Pianoconcert, en in 1900 gold hij zowel in Europa als Amerika als de belangrijkste Hongaarse pianovirtuoos en componist sinds Franz Liszt. Zijn Eerste Symfonie in d-klein, opus 9, ontstond in 1901 en werd in januari 1902 door niemand minder dan Hans Richter voorgesteld aan het publiek in Manchester, waar Richter chef-dirigent was van het Hallé Orchestra. Net als het Eerste pianoconcert is het een werk met een kloeke omvang, maar waar in het pianoconcert de stem van Johannes Brahms onontkoombaar aanwezig is, horen we in de symfonie een amalgaam van geluiden die de jonge componist op zijn reizen moet hebben opgepikt. Duidelijk aanwezig zijn Anton Bruckner (het begin van het eerste deel), Richard Strauss (Scherzo) en Gustav Mahler (slot van de Finale). Met zijn vijf delen lijkt de symfonie schatplichtig aan de Derde van Mahler (eveneens in d-klein!), maar dat is slechts een oppervlakkige observatie. De opbouw van het werk voorziet in drie kloeke delen, en tussen het Adagio en de Finale heeft de jonge componist een kort Scherzo van zes minuten en een al even kort Intermezzo van vier minuten geplaatst, waarin de solocello nog eens het hoofdthema van het eerste deel laat horen. Al luisterend krijgt men het gevoel dat het Scherzo te abrupt eindigt en de componist de onderlinge verhoudingen wil herstellen met een moment van rust voor de kolossale finale waarin het slot van de Derde van Mahler naar de kroon gestoken wordt. Ondanks alle invloeden van buiten is het wel degelijk een werk dat zijn eigen geluid laat horen, en voor een 23-jarige is de orkestratie meesterlijk - in dat opzicht doet Dohnányi niet onder voor de jonge Richard Strauss. De aanvullende titel op deze uitgave is een diverterend werk in vijf deeltjes uit 1933, met de titel Symfonische Minuten, waarvan meerdere opnamen bestaan. Zoals hierboven al vermeld is dit is niet de eerste keer dat Dohnányi's eersteling op cd verschijnt, die eer ging naar Chandos. De eerlijkheid gebied bovendien om melding te maken van een verpletterende uitvoering door Leon Botstein met het London Philharmonic Orchestra op het label Amerikaanse label Telarc, een uitvoering die niet meer in fysieke vorm te krijgen is, maar wel op YouTube te beluisteren valt. De Weense dirigent Roberto Paternostro (1957) heeft een respectabele staat van dienst op zowel het concertpodium als de orkestbak met onder meer een complete Bruckner-cyclus en een dvd-opname van Wagners Ring vanuit het Teatro Colon. Bovengenoemde interpretatie onder Botstein mag in muzikale zin verpletterend zijn, als het om de technische afwerking van het orkestspel gaat wint het orkest van Ludwigshafen het van dat in Londen, en Paternostro weet zijn manschappen tot grote hoogten op te stuwen. Met Stefan Lang als verantwoordelijk producer voor Deutschlandfunk is een opname van topkwaliteit gegarandeerd. index |
|