CD-recensie
© Siebe Riedstra, oktober 2017
|
De titel van deze cd, Parijs 1804, is een verwijzing naar de tweede december van dat jaar. Het historische moment waarop Napoleon zichzelf tot keizer kroonde in de kathedraal van Notre-Dame. De enige muzikale referentie die we daaraan hebben overgehouden is de derde Symfonie van Beethoven, de Eroica. De aanvankelijke verering van Beethoven voor deze 'grand' uomo' sloeg om in minachting bij het vernemen van deze zelfverheerlijking. De toelichting bij deze uitgave geeft ruiterlijk toe dat de verbinding met het opgenomen programma flinterdun is, maar dat we naar een ander belangrijk feit moeten kijken: de stichting van het Parijse Conservatoire. Die houdt namelijk direct verband met de Franse Revolutie: de monarchie eindigde in 1792 en het Conservatoire werd opgericht in 1795. Parijs was en bleef ondanks alle commotie een metropool met een grote aantrekkingskracht voor kunstenaars. Dat blijkt al direct uit de drie componisten op deze cd: de Italiaan Luigi Cherubini en de Tsjech Anton Reicha; Louis François Dauprat was een geboren Parijzenaar. Beethovens was een bewonderaar van Cherubini, wat mag blijken uit de Missa Solemnis, die de gelijknamige mis van de Italiaan als voorbeeld nam. Cherubini (1760-1842) was in Parijs een grootheid en bracht het tot directeur van het Conservatoire. De beide Sonates op deze cd zijn geen meerdelige werken, maar korte stukken met het karakter van etudes - dat blijkt ook uit de originele titel: 'deux sonates ou études pour le cor'. Dauprat (1781-1868) was in de eerste plaats hoornist en docent aan het Conservatoire. Als componist liet hij een bescheiden oeuvre na, voornamelijk voor zijn eigen instrument. De drie hoornkwintetten opus 6 ontstonden rond 1816, driedelige werken in de traditionele volgorde snel-langzaam-snel. Reicha (1770-1836) werd geboren in Praag, bracht een aantal jaren door in Bonn (waar hij de jonge Beethoven ontmoette) en vestigde zich in 1799 in Parijs. Uiteraard hoopte hij daar faam te verwerven als operacomponist, maar het lot besliste anders. Tegenwoordig kennen we Reicha in de eerste plaats als auteur van vierentwintig lijvige blaaskwintetten (al gauw een klein halfuur per stuk), geschreven tussen 1815 en 1819 voor een vijftal blazende vrienden, waaronder Dauprat. Voor elk van hen componeerde hij bovendien een kwintet met begeleiding van strijkkwartet. Dit 'Grand Quintetto pour Cor principal, deux Violons, Alto et Violoncelle avec une Contre-basse ad libitum' opus 106 verscheen in 1828. Hoewel deze werken ontstonden in een periode waarin de hoorn zich ontwikkelde van natuurhoorn tot ventielhoorn zijn deze werken nog geheel gedacht voor het oude instrument. Dat betekent dat de bespeler uitsluitend is aangewezen op zijn embouchure (lipspanning) en.... zijn rechterhand. Om de natuurtonen een halve toon om te buigen naar de chromatische buren stopt de hoornist zijn hand op een nauwkeurige afstand in de beker van de hoorn. Vandaar ook de wonderlijke afwisseling tussen open en gestopte geluiden die ons op deze opname constant om de oren vliegen. Alessandro Denabian levert op deze schijf een knap staaltje van virtuoos hoornspel, waarbij embouchure en rechterhand vlekkeloos samengaan, en een natuurlijke muzikaliteit de rest doet; het Quartetto Delfico strijkt als vanzelfsprekend met oude strijkstokken op darmsnaren. De opname laat de hoornklank lekker de ruimte, maar biedt de strijkersklank genoeg doorzichtigheid. De toelichting is rijk aan wetenswaardigheden. De uitgave komt tot stand op het label Passacaille, een activiteit van de Belgische traversospeler Jan de Winne. Een mooie aanwinst. index |
|